Middelharnis

betekenis & definitie

MIDDELHARNIS, eene Hooge Heerlijkheid en Dorp, in Zuidholland, in het Noordlijk gedeelte van het Eiland Over-Flakkee, aan het Haringvliet. De naam van St. Michiel in Putten, welke eertijds deeze Heerlijkheid voerde, is afkomstig van haare gedeeltlijke onderhoorigheid aan de Abtdij van St. Michiel, te Antwerpen. Van de tegenwoordige benaaminge weet men geene voldoende reden te geeven. Volgens de laatste en naauwkeurigste opneeming, vondt men in de Heerlijkheid, zevenentwintighonderd eenentwintig Gemeten en honderdacht Roeden Lands, nevens driehonderd negenendertig Huizen en andere Gebouwen. Het Dorp Middelharnis is groot en fraai, en mag, met regt, onder de schoonste Dorpen van Zuidholland genoemd worden. Men heeft 'er verscheiden Straaten; onder dezelve munt uit de Voorstraat, die lang en breed, en met eene dubbele rije boomen beplant is. In 't midden staat een groote steenen Pomp. Het Raadhuis, een fraai gebouw, maakt eene heerlijke vertooning aan het eene einde der Straat. Een sierlijk Torentje rijst ten Dake uit. De toegang na de Kerk is onder het Raadhuis, als door eene Poort. Het is een vrij groot en ruim gebouw, pronkende met een aanzienlijken Toren, hebbende de gedaante, en zijnde gebouwd naar dien van het St. Michielsklooster te Antwerpen. Als eene bijzonderheid vindt men aangetekend, dat twee agtervolgende Predikanten, NICOLAUS MAGERUS en JACOBUS RIDDERUS, weinig minder dan honderd jaaren den predikdienst aldaar hebben waargenomen. De Doopsgezinde Gemeente, voorheen vrij talrijk, is thans op eenige weinige Leden na versmolten. Behalven den Landbouw, hebben die van Middelharnis hun hoofdbestaan van den Vischvangst, welke hier, vooral in vroegere dagen, met een zo goeden uitslag wierdt gedreeven, dat men vindt aangetekend, dat in Januarij des Jaars 1745, nevens anderen Visch, op éénen dag negenduizend Kabeljaauwen wierden aangebragt, in vier of vijf dagen gevangen.