Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

LOEVESTEINSCHE FACTIE

betekenis & definitie

deeze naam wierdt, in den Jaare 1652, toegepast op zulke Leden van Regeeringe, welke het hielden met de zes Heeren, JAKOB DE WITT, Oud-Burgemeester van Dordrecht, JAN DE WAAL, Burgemeester, en ALBERT RUIL, Pensionaris van Haarlem, JAN DUIST VAN VOORHOUT, Burgemeester van Delft, NANNING KEIZER, Pensionaris van Hoorn, en NIKOLAAS STELLINGWERF, Pensionaris van Medemblik; alle welken, in den Jaare 1650, op last van Prinse WILLEM DEN II, na Loevestein, in hegtenisse, gevoerd waren. Zedert gaf men dien schimpnaam aan alle zodanigen, ’t zij Regenten of Burgers, die geoordeeld wierden, de belangen der Prinsen VAN ORANJE, minder dan andere zich aanmaatigden, te zijn toegedaan.

< >