de Graft of Grift van DOMITIUS CORBULO, een dapper en ervaaren Romeinsch Krijgsoverste. Hij kwam, zo als op het Art van CORBULO gezegd is, in plaaize van SANQUINIUS, als Stadhouder aan den Neder-Rhijn. Om het volk, ’t welk onder zijn bevel stond, niet Iedig te laaten,of door ledigheid kwaade stappen te doen begaan, deed hij het zelve, in het jaar 47, een Graft graven,tusschen den Rhijn en Maas, om den loop der eerstgemelde Rivier te verleggen; zij had de lengte van 43000 treden of 170 stadien, volgens het zeggen van NICIUS, waar in TACITUS, ten aanzien van de grootte, weinig van hem verschilt. Dat ’er een vaart is gegraaven, lijdt geen geschil; doch aangaande de plaats is men ’t op verre na niet eens. Eenigen willen, dat de Fosfa Corbulonis het vaarwater was, welk van den Ouden Rhijn af, door Ysselstein, voor bij der Goude, en zo voorts naar de Maas liep; anderen dat men ’er de Lek voor te houden hebbe, die den Rhijn zodanig afgetapt en afgelekt zou hebben, dat de Oude Rhijnstroom, onder anderen daar door, verslijmt en verstopt zoude zijn. aan het Maliegat, bij Katwijk aan Zee, buiten Leiden. Ook zijn ’er, die ’er de Rotte door verstaan. Uit de woorden van TACITUS , welke aldus luiden:
Inter MOSAN en RHENUM, tria & viginti millium spat ia, fossam produxit, qua Incerta Oceani vitarentur; dat is: Hij heeft tusschen Maas en Rhijn een graft getrokken, drieëntwintig mijlen lang, om daar door de onzekerheid des Oceaans te beletten.
Welke lengte van zo veele mijlen , zeven uuren een twaalfde deel uitmaakende, volgens VAN LEEUWEN, met den afstand van Leiden tot Maaslandersluis overeenkomt. Hij voegt ’erbij, dat nog tegenwoordig, omtrent Maaslandsluis, de boezem is, daar de uitwatering plagt te wezen, kan gezien worden, en bekend is bij den naam van de Groote Vliet. Dat deeze graft de Lek niet kan zijn, gelijk A. JUNIUS, ABR. ORTELIUS, en J. PONTANUS meenden, schijnt, bohalven meer andere redenen, daar uit genoeg te blijken, dat die Rivier te verre van de Zee legt; en daarenboven de gezegde lengte van TACITUS en DIO, met die van de Lek niet overeenkomt. PH. CLUVERIUS is ook van dezelfde meening. Andere gedachten, en verdere redeneeringen daar over, vindt men bij:
VAN LEEUWEN, Bat. Ill. fol. 114, en bij BLEISWYK, Beschrijv. van Delft.