Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 19-04-2022

FLORIS DE I

betekenis & definitie

van dien naam, was de zesde in den rang der Hollandsche Graaven; zoon van DIRK DEN III, en broeder van DIRK DEN IV. Geduurende het leven van gemelden zijnen vader, was hij door hem aangesteld tot Stadhouder van Kennemerland; na den dood van zijnen broeder, volgde hij in het Graafschap, in het Jaar 1048. Op gemelden DIRK DEN IV, hebben wij gezien, wie zijne vijanden waren. Het gelukte FLORIS, bij de aanvaarding van zijne Regeering, met hulp van GODWAART, Hertog van Lotharingen, zijne vijanden te verdrijven. Hij nam ter vrouwe GERTRUID, dochter van den Hertog van Saxen, die hem, volgens eenige oude Kronijken, onder anderen dat van JOH.

VAN LEIDEN, baarde : DIRK, FLORIS, ALBERT, PETRUS, en eene dogter MATHILDA, eene jonkvrouwe van zonderlinge schoonheid. Ook verhaalen dezelve, dat FLORIS, ALBERT, en PETRUS Kanunniken der Utr echtsche Kerke wierden. Doch MELIS STOKE maakt alleen gewag van één zoon, en ééne dogter, met deeze woorden :

An dese vrouwe Florens wan.


Enen sone Diderike,

En ene dochter des ghelike,

Die in huwelike te lone

Seder hadde de vrancse crone
.

Om bet Eiland Walcheren te behouden, moest hij ten strijd gaan tegen de Vlamingen, wier Land hij verwoestte. Hij werd meester van Walcheren, in het Jaar 1054. Graaf FLORIS stond, even ais zijn broeder DIRK, in goede gunst bij Keizer HENDRIK DEN III; ’t geen hem den haat van andere Vorsten, die zijnen voorspoed benijdden, op den hals, haalde. Het gelukte zijnen benijderen, ANNO en ADELBERT, Bischoppen van Keulen eh Bremen, als voogden over den onmondigen Keizer HENDRIK DEN IV, niet alleen het goed verstand, tusschen HENDRIK DEN III en FLORIS DEN I, ts verbreeken, maar ook Graave BOUDEWYN van Vlaanderen eene vreeze voor de aanwassende magt der Hollanders inteprenten, en tegen FLORIS in de wapenen te brengen. FLORIS, dus in den oorlog gewikkeld, viel, met een talrijke Vloot, in Zeeland, en heroverde, binnen korten tijd, de vijf eilanden, door of op naam van HENDRIK DEN IV, aan den Graaf van Vlaanderen geschonk. Doch deeze voorspoed berokkende hem nog meer vijanden. Want, behaiven de gemelde Bisschoppen, hadden LAMBERT, Graaf van Leuven , WICHARD, Voogd van Gelder, HERMAN, Graaf van Kuik, en EGBERT, Markgraaf van Staveren; een van ’s Graven naaste bloedverwanten, deel in den oorlog genomen.

FLORIS was begaafd met een kloek vernuft en scherp oordeel; waar door hij de neteligste zaaken wist te regt te brengen, niettegenstaande zijne onderdaanen, zo door de magt der vijanden, als door andere dreigende voorboden van naderende onheilen, als aardbevingen en dergelijke, in de uiterste vreeze gedompeld wierden. Onbezweeken onder dit alles, sprak hij hun moed in, en stelde alle zijne krachten te werk, o.n het Eiland Walcheren, als een voornaam deel zijner erfgoederen, te behouden. Doch die werd hem, door ROBBERT, jongsten zoon van BOUDEWYN, ontweldigd. Voor het overige, echter, gelukte het hem, zig in zijne andere bezittingen te handhaven, zo wel door zijn beleid en dapperheid, als door een zeldzaamen krijgslist. Een zijner getrouwe onderdaanen had geraaden, overal in de Zuidhollandsche Waard, en wel om en bij Dordrecht, daar men vermoedde, dat de vijand den eersten aanval zoude doen, putten en kuilen te graaven, en dezelve

voorts te overdekken met hornen van teen en en aarde, om alzo de vijanden in dezelve te doen nederstorten. De uitdag uitslag hier van was, dat door dit middel, op éénen dag, volgens de Hollandsche Chronijken, 60.000 menschen in deeze Putten omkwamen. Andere stellen dit getal 20,000 minder; en wederom anderen zeggen, dat ’er 26000 in den strijd gesneuveld zijn. BUCHELIUS zegt, zulk een groot getal nergens te heb. ben gevonden, in de Historien van Luik, noch elders. Ook maakt hij zwaarigheid, om aan het graven der Putten geloof te slaan. Nogthans spreekt hij, met grooten ophef, van de overwinning, door FLORIS behaald. SLIGTENHORST en meer anderen getuigen eenparig, dat het voornoemde getal hun geloof te boven gaat, schoon hij erkent, dat ’er op dien dag, meer menschen dan vogels gevangen zijn. WACHTENDORP zoekt ons te beduiden, dat de Bisschoppen van Luik en Keulen mede omkwamen; doch anderen, beter onderricht, getuigen, dat zij, door de vlugt, het gevaar ontkomen zijn; ’t geen, echter, den Graave van Leuven, noch den Voogd van Gelder gebeuren mogt. FLORIS behaalde deeze overwinning, op den 13 Junij, in het Jaar 1058. Hoe luisterrijk deeze zege ook ware , de haat zijner vijanden was daar mede gekoeld, noch hunne macht geknot.

Binnen den tijd van drie Jaaren hervatteden zij den strijd tegen hem. Thans werden zij, niet door list , maar door de magt van den onver,schrokkenen FLORIS, uit het veld gejaagd. De zege andermaal bevogten hebbende, en door het vervolgen van zijne vijanden gantsch vermoeid, had hij zig, te Hemert in de schaduwe van ’t geboomte te rust geschikt: gelijk ook de soldaaten zig aan een zorgeiuozen slaap hadden overgegeeven. In dien staat werden zij, door HESMAN, Graaf van Knik, verrast, en FLORIS, met veele van de zijnen gedood. ’Er zijn ’er, die meenen, dat FLORIS, met 1600 man, het leven liet; doch tevens, dat de Dortenaars den Graave van Kuik een mannelijken tegenstand boden, en hem andermaal op de vlugt dreeven. Dit gebeurde op den 18 Junij, van het jaar 1061. ’s Graaven lijk wierd te Egmond, bij zijne voorzalen, begraaven. Hij liet na een onmondigen zoon, DIRK DEN V, in wiens naam zijne moeder, als voogdesse, de Regeering aanvaardde.

LANGENDYK heeft, op het afbeeldzel van deezen Graaf, de volgende regelen gemaakt:

Dit ’s F!oris, Diederijks zoon, geklonken in het wapen.

Westfriesland eert den held, tot groot bedrijf gescapen,

Die Holland tot' s Lands Graaf naa's broeders dood, ontvong;

Die Zeelands waterleeuw
, en 't Keulsche Heir bespomg.

Wat edelmoedig hart moet voor zijn lot niet beeven ?

In ‘t door den strijd vermoeid, had zig ter rust begeeven

In schaduw van 't geboomt
, daar hem, o snode daad!

De laste Graaf van Kuik, vermoorde door verraad

Zie O. H.. Kronijk, fol.l. 259. VOSSIUS, Jaarboeken, p. 40 , 46, 48, enz, SCHRIVERIUS, Kronijk, p. 71:5, en MELIS STOKE ; HEDA ; BUCHELIUS;j LANGENDYK, Enz.

< >