Prins van Savoije en Soisons, die zig door zijne dapperheid, de gantsche waereld door, vermaard gemaakt heeft, en, om zijne diensten, aan de Nederlanders beweezen, hier verdient gekend te worden. Hij was een Afstammeling van het Huis van Carignan, zijnde een der drie takken van het Hertoglijke Huis van Savoije. Zijn Vader, EUGENIUS MAURITS, was Generaal der Zwitzers en Graubunders, Gouverneur van Champagne, en, van wegen zijne Moeder, MARIA VAN BOURBON, erfgenaam van het Graafschap Soisons. De Vader van den Held, waarvan wij hier spreeken moeten, overleed in het Jaar 1673, hebbende toen FRANCOIS EUGENIUS bereikt den ouderdom van 10 Jaaren.
Zijne Moeder, eenige steekende woorden, tegen eene der Vorstelijke Minnaressen, zig hebbende laaten ontvallen, geraakte daar door in ’s Konings ongenade, en werd, uit Frankrijk, naar de Nederlanden gebannen; zij overleed te Brussel, in het Jaar 1708. De jonge FRANCOIS was, echter, in Frankrijk gebleeven, ter bevordering van zijne Letteroeffeningen;j dit, schoon hij de wetenschappen niet verachtte, was hem geweldig tegen den borst, dewijl zijn aart meer voor den Oorlog, dan voor de stille naspooring der geleerden geschikt was. Om die reden hield hij gestadig bij den Koning aan, om eenen post in het Leger te verkrijgen; ’t welk hem, onder deeze en geene voorwendzels, telkens werd afgeslagen. EUGENIUS, zig hier door beledigd achtende, en langs hoe meer ziende, dat hij in de ongenade zijner Moeder deelen moest, nam wel haast het besluit, Frankrijk te verlaaten, en zijnen Broeder PHILIPS naar Weenen te verzeilen.De beide Broeders werden, bij hunne aankomst, door den Keizer LEOPOLD gunstig ontvangen; in’t bijzonder gelukte het EUGENIUS, zig In deszelfs gunste intewikkelen. Zeer ras bemerkten LODEWYK en zijn Staatsdienaar LOUVOIS, hunnen misslag met den fleren jongeling voor het hoofd gestooten te hebben: alle goede woorden en strelende beloften, om hem te doen te rugkeeren, waren vruchteloos. Dit onvoorziene voorval was dus het middel, waardoor die Prins gevormd werd, toteeu geessel voorde Ottomannen, en tot een schrik voor den hoogmoedigden Vorst zijner Eeuwe, die eertijds zijn Meester was.
Kort daarna gaven de Turken hem gelegenheid , om de eerste blijken van zijnen Heldenmoed aan den dag te leggen. Weenen 'door hen belegerd zijnde, werden zij, door hem genoodzaakt, het beleg op te brecken. Allen, en in ’t bijzonder de Koning van Polen , de Keurvorst van Saxen , de Hertog van Waldek, de Markgraaf van Baden en veele andere Helden, onder welke hij de Krijgskunst leerde, verwonderden zig over de groote slagting, welke hij onder de Turken aanrigtte. Aan ’t einde van den Veldtogt van dat Jaar, beschonk hem de Keizer met het Regiment Dragonders van KUSTEIN, die, als Kolonel van hetzelve,gesneuveld was.
Het was in het Jaar 1684, als de Hertog VAN LOTHARINGEN, verzeld van Prins EUGENIUS, in de maand Maij, zig te velde begaf, en, den 15 der volgende maand, het beleg deed slaan voor Vicegrad; de verovering dier Stad baande hun den weg tot de belegeringe van Buda, waarin eene bezetting lag van 10,000 man, onder bevel van vijf Bassaas. Naauwlijks had het Keizerlijke Leger den oever van den Dontau bereikt, om op Buda, ook wel Offen genaamd, eenen kans te waagen, of het werd door de Turken aangetast. EUGENIUS hun oogmerk ziende, trok daarop eenig volk bijen, en viel met zo veel vuur op de Turken aan, dat zij, hoe groot hunne overmagt ook ware, wel haast de wijk namen, waarop de Keizerlijken aanrukten, om Buda intesluiten. Ook in dit beleg gaf EUGENIUS de grootste blijken van het geene men van hem te wagten had: bijzonderlijk toonde hij dit, in een gevegt met de Turken, Geen wonder dan, dat hij, door den Keizer, bij zijne terugkomst te Weenen, met alle achting ontvangen werd. Merkelijk hooger steeg zijn Krijgsroem, in het volgende Jaar, als ook in het Jaar 1686, toen Buda werklijk veroverd werd; als mede, in het Jaar 1687, in den Veldslag bij Herzan, in welken ruim 10,000 Turken sneuvelden, en een ongelooflijke buit behaald werd, EUGENIUS, aan wien, in de daad, een groot deel dier overwinninge moet worden toegeschreven, werd, door de Legerhoofden, met eenpaarigheid verkooren, om de heuglijke tijding daarvan naar Weenen overtebrengen, en den Keizer, van alle bijzonderheden, daar bij voorgevallen, verslag te doen. Ligt vermoed men, dat bij met alle tekenen van achtinge ten Hove werd ontvangen, LEOPOLD beschonk bem met zijn afbeeldzel, omzet met Diamanten; en, ’t geen voor een dapper Krijgsman, nog grooter belooning is, hij roemde, in ’t openbaar, den moed en dapperheid des Helds, die toen slechts den ouderdom van vierentwintig jaaren had bereikt. Van hier ook, dat men, in het volgende Jaar, hem reeds verheven zag tot Luitenant Generaal Veldmarschalk . In dat Jaar (1688) was de algemeene storm op Belgrado vastgesteld. Eene bende van 6000 man, uit het gantsche Keizerlijke Leger uitgekoozen, moest den aanval, op vijf onderscheidene plaatzen, beginnen. Prins EUGENIUS verzogt aan den Keurvorst van Beijeren, dien aanval te mogen bijwoonen. Doch de Vorst, om het vertrouwen, welk hij in hem stelde, wilde dat hij bij hem zoude blijven. Dit niettegenstaande bracht hij, door zijnen wijzen raad, niet weinig toe tot de verovering dier Stad.
Na zo veele Lauweren tegen de Turken behaald, werd hij, door den Keizer, uit den Hongaarschen Oorlog, terug geroepen, om den Oorlog in Italië, tegen de Franschen, bij te woonen. Niettegenstaande deeze zig genoegzaam van geheel Savoije meester maakten, en EUGENIUS groote voordeelen voor zig zelven had konnen bedingen, indien hij de zijde des Keizers had willen verlaaten, bleef hij die, echter, stand vastig aankleeven. Hij overviel den vijand, met eene bende Duitsche Ruiters, en sloeg alles neder, wat hem voorkwam. Daarna maakte hij zig meester van Montferat, behoorende aan den Hertog van Mantua, en keerde vervolgens terug naar Weenen om den Keizer verslag te doen van zijne verrigtingen. Na dat hij tot Gouverneur van Turin was aangesteld, belette hij, dat Savoije met Frankrijk een verbond maakte , en bewerkte het ontzet van Coni, welke Stad, door CATINAT, belegerd was. De Hertog van Savoijen, door Engeland en de Staaten der vereenigde Nederlanden, met 12000 Duitschers versterkt zijnde, werd de Fransche Generaal CATINAT genoodzaakt, over de Po te rug te trekken. Prins EUGENIUS, dien aftogt verneemende, stelde zig aan ’t hoofd vaa 500 Paarden, viel ’er de Franschen mede in de agterhoede, en versloeg geheele Bataljons. Zeer duur ware hem bijkans dit voordeel te staan gekoomen; de Franschen, uit eene hinderlaag te voorschijn komende, vielen, op hunne beurt, hem in den aftogt aan. Doch EUGENIUS, zijnen moed hervatten, de, doodde veertig man, en noodzaakte de overigen, in de Po te springen. In deze schermutzeling stoud een Fransche Ruiter gereed om den Prins te doorschieten, en zou het gewisslijk gedaan hebben, zo niet een Dragonder hem uit den zadel had geligt. Van daar trok hij naar Carmagnola, ’t welk hij belegerd en ingenomen hebbende, keerde hij naar Weenen, In het Jaar 1692, bragten hem de Inwoonders van Gnap, eene Stad, door de Franschen verlaaten, de sleutels te gemoet.
Inmiddels stortte de Hertog van Savoije in eene zwaare krankte. Hij maakte eenen uitersten wil ten voordeele van den jongen Prinse VICTOR AMADEUS, Zoon van FILIBERT, Prins van Carignan, die hem even na in den bloede bestond, als EUGENIUS; uitgezonderd dat hij uit een ouder broeder afstamde. Als eene voorwaarde was in het Testament bedongen, dat VICTOR zoude trouwen met des Hertogs Oudste Dogter. Maar vermids beiden nog minderjaarig waren, droeg de Hertog, geduurende hunne minderjaarigheid , aan Prins EUGENIUS de Regeering zijner Staaten op. Doch de Hertog kwam wederom op van zijne ziekte: en de gestelde Voogdijschap had dus geenen voortgang. In dat zelfde Jaar 1693, verklaarde Keizer LEOPOLD Prins EUGENIUS tot Veldmarschalk , en gaf hem, in het volgende Jaar, het Opperbevel in Italië; en, na geduurende den tijd van drie Jaaren, verscheidene dappere daaden verrigt te hebben, benoemde hij hem, in *t Jaar 1696, tot Veldheer in Hongarije. Zo getrouw en loflijk kweet hij zig in dien post, dat gantsch Europa met verbaastheid aanschouwde, dat een Prins, nog geene 34 Jaaren oud, de glorie verdonkerde van alle Helden, die tot hier toe in Hongarije den Krijg gevoerd hadden. Ware hier de eindpaal zijner overwinningen geweest, ook dan zou hij, in de volgende eeuwen, met regt onder de grootste Veldheeren gesteld zijn geworden.
Maar nog hooger trap van eere en vermaardheid zullen wij hem zien beklimmen, schoon ons bestek niet toelaat, alle zijne Heldendaden omstandig te verhaalen. In het Jaar 1701, gelukte het hem, dat de Hertog van Savoije den Marschalk DE VILLEROI wist overtehaalen tot dat geene, waartoe hij den Marschalk DE CATINAT niet had konnen brengen, namelijk, om met Prins EUGENIUS eenen Veldslag bij Chiari te wagen. Op den laatsten van de maand Maij rukten zij op hem aan. 's Daags daaraan begon de aanval, des namiddags om twee uuren, door drie Brigades van den rechter vleugel van het Fransche Leger, die de Duitschers, uit eenige voordeelige posten, deeden te rug wijken. Daarna trok VILLEROI aan op den linker vleugel, aan welks hoofd zig EUGENIUS geplaatst had. Zonder hun een enkelen schoot te hebben laaten doen, deed hij de Franschen naderen; doch zij waren niet onder zijn bereik gekomen, of hij deed uit het klein geweer en grof geschut, te gelijk zo hevig losbianden, dat de aanvallers daardoor terstond in verwarring gebragt werden, zonder dat de Bevelhebbers in staat waren, de troupen weder in order te brengen. Ten zelfden tijde trok de Graaf van GUBTENSTEIN, met eenige troupen, die hij verzameld had, op de verlooren posten aan, welke hij alle heroverde, en de daarin zijnde manschap ter nedervelde. Om der waarheid hulde te doen, moet den Hertoge van Savoijen zijn verdiende lof niet ontnomen worden; hij kweet zig als een dapper Krijgsman; deed al wat mooglijk was, om zijne verstrooide benden bijeen te krijgen: doch de soldaten waren zodanig met schrik bevangen, dat noch gebeden, noch dreigementen iets op hun vermogten; waardoor zo wel hij, als de Fransche Marschalk , genoodzaakt was, den aftogt re doen blaazen, en het veld en de overwinning aan Prinse EUGENIUS overtelaaten; wordende de Veldtocht van dat Jaar besloten met de bezetting van Mirandola. In het begin van het Jaar 1702, werd de aanhang des Keizers versterkt, door den Hertog van Modena. EUGENIUS had tot de verrassing van Cremona niet beslooten, of zij werd ook ten uitvoer gebragt, en de Marschalk DE VILLEROI daar binnen gevangen genomen; bij gebrek, echter, aan de nodige manschap, om die Stad te bezetten, moest hij dezelve weder verlaaten.
Daarop volgde de Veldslag bij Lazura, waarin onze Held op nieuw volkomen zegepraalde. De Koning van Spanje, in plaats van zig aan het hoofd zijner benden te Stellen, en dezelve door zijn voorbeeld aantemoedigen, beval de zorge
daarover aan den Hertog VAN VENDOMME, en begaf zig, met zijne Hovelingen, naar den top van een Landhuis, van waar hij den strijd, van verre, in veiligheid aanzag. Nogthans gelukte het dien Vorst, van daar aan zijnen Grootvader te schrijven, dat Prins EUGENIUS de stoutheid had gehad van hem aantetasten; hij had ’er moeten bijvoegen, en ook van hem te slaan . Volgens het verdrag tusschen den Keizer en den Koning van Frankrijk, wegens het uitwisselen der Krijgsgevangenen, werd ook, door EUGENIUS, de Marschalk DE VILLEROI ontslagen; zo ras hij op vrije voeten was, zond hij aan Prins EUGENIUS een wisselbrief van 50,000 guldens, voor zijn rantsoen. De Prins betoonde, ook in dit geval, zijne gewoone edelmoedigheid, zendende den wissel terdond aan den Zoon des Marschalks te rug, met een bijgevoegd briefje, waarin hij meldde, dat met de gevangenneeming van zijnen Vader, nooit zijn oogmerk was geweest, iets voor zig zelven te verkrijgen. Een voorbeeld van onbaatzugtigheid, dat naauwlijks zou geloofd worden, ware niet *s Prinsen edelaartige versmading van Rijkdommen aan de waereld even algemeen bekend, als zijn heldenmoed.
In het Jaar 1703, werd Prins EUGENIUS, door den Keizer, om aan de verlangens zijner Bondgenooten te voldoen, tot President van den Krijgsraad beroepen.
Met de volgende Jaareu 1704, 1705 en 1706, komen wij, in deze Levensschets, tot een tijdstip, ’t welk altoos in het geheugen der nakomelingen zal bewaard worden, wegens den zonderlingen omkeer der zaaken, in die Jaaren voorgevallen, en waar in de staat van Duitschland in ééns veranderd, en het Huis van Oostenrijk, waarin de Republiek der vereenigde Nederlanden zo veel belang stelde, genoegzaam voor alle aanvallen, menschelijker wijze, beveiligd werd. Dan, vermids een omstandig verhaal, van alle deeze gebeurtenissen, ons te verre van den weg zou afleiden , zullen wij ons alleen bepaalen tot den vermaarden Veldslag van Turin, als zijnde een van die, waarin onze Held zijne groote krijgskunde en heldenmoed, ten koste der Franschen , zo zeer als ooit een Held gedaan heeft, deed uitblinken.
VICTOR AMADEUS, Hertog van Savoijen, had, in dat Jaar, zijn Verbond met Frankrijk gebroken; waardoor dat Rijk, na zig genoegzaam van geheel Savoijen te hebben meester gemaakt, werd aangezet om ook Turin te overmeesteren, en alzo den Hertog van allen steun te beroven; doch, in het gemelde Jaar 1704, of in het volgende , dit oogmerk niet hebbende kunnen bereiken, werd het ontwerp hervat, in het Jaar 1705. De Hertog van FEUILLADE verzamelde, ten dien einde, een ongemeenen voorraad van allerhande Oorlogsgereedschappen, en op den tijd, tot den Veldtogt bestemd, in Maij alle zijne benden; bestaande in 68 Batailjons Voetknegten en 34 Esquadrons paarden. Hier mede sloeg hij op weg naar Turin, en kwam, den 13 dier maand, voor de Stad. De Fransche Veldheer besteedde allen zijnen vlijt, om zijne werken rondom de Stad in order te brengen; de Hertog van Savoijen deed daarentegen alles, om hem daarin hinderlijk te zijn. Dewijl de arbeid der belegeraars daar door merkelijk vertraagd werd, deeden de belegerden al wat zij konden, om zo wel de Stad, als het Kasteel in beteren staat te brengen. Toen de Hertog ontwaar werd, dat het den Franschen gelukt was, alle de toegangen te stoppen, zond hij zijne Gemalin, Kinderen en overige bloedverwanten naar Genua, op dat de overweging van derzelver veiligheid, der bezettinge niet hinderlijk zoude zijn. En dewijl hij van oordeel was, dat zelfs zijn eigen perzoon van meer nut buiten dan binnen de Stad zou kunnen zijn, plaatste hij alle zijne troupen daar binnen, behalven 3000 paarden, waarmede hij, den volgenden dag, uittrok, na alvoorens, met eene zeer fraaie redevoering , van de Inwoonders en van den Gouverneur, afscheid te hebben genomen.
De kloekmoedigheid der belegerden, die ieder post, hoe gering ook, als wanhoopige lieden verdedigden, en geen voet gronds verlieten, voor dat dezelve met het bloed der vijanden geverfd was, was oorzaak dat de Franschen , schoon verbaazend veel volks verliezende, weinig vordering maakten. Nogthans zou, in de maand September, de Stad hebben moeten bukken, zo niet Prins EUGENIUS, met zijne bijhebbende magt, derwaarts gekomen was. Hij vereenigde zig met den Hertog, te Carmagnola, en maakten toen te zamen uit een Leger van 28,000 koppen; alle mannen, die beslooten hadden, te sterven of te overwinnen. Op den 4 van de maand September, sloegen zij den weg in naar Turin, en naderden, over de Po, tot aan den kant van het Riviertje Dora.
De Hertog van Savoijen en Prins EUGENIUS, ziende, indien zij de Stad ontzetten wilden, het Fransche Leger in de verschansingen te moeten aantasten, beslooten daartoe zo ras mooglijk was. Twee dagen daarna, trokken zij over den noordkant der gemelde Riviere. Zo ras alle troupen de overzij, de bereikt hadden, sloegen zig de Veldheeren, met den regter vleugel, neder tegen over het Kasteel Pianessa, en met den linker tegen een Lusthuis van den Hertog ,laVenerie genaamd; geevende voorts aan de troupen bevel, zig tegen den volgenden morgen gereed te houden. De nacht geëindigd, en de Zon naauwlijks doorgebrooken zijnde, sloeg en de Hertog en de Prins op weg, naar de vijandelijke verschansingen, waarin de vijand tot aan den kin toe begraven lag, en, uit veertig stukken grof geschut, zonder ophouden, op de bespringers vuur gaf; ’t welk, echter, geene andere uitwerking had, dan derzelver moed nog meer te doen ontvonken. Toen nu EUGENIUS, niet verder dan een Kanonschoot, van de vijandelijke verschansingen was, schaarde hij zijne benden, zo als ook de Hertog omtrent de zijne deed, van den linker tot den regter vleugel, in slagorde.
Thans begaf zig ieder Generaal naar zijnen post; EUGENIUS zig aan het hoofd van den linker, en de Hertog aan het hoofd van den regter vleugel geplaatst hebbende, werd het teken tot den aanval gegeeven. Het was elf uuren voor den middag, toen het voorste gelid van het Keizerlijke voetvolk, met den snaphaan op den schouder, tot aan den voet der verschansingen voortrrok en een aanvang van den strijd maakte. De Franschen stonden het vuur der Duitsche voetknechten, aan den linker vleugel, een tijdlang, onverschrokken door, zonder, echter, hunne bespringers te doen wijken. Maar EUGENIUS, dit draalen moede, stelde zig, met den Prins VAN ANHALT, in de spltze van sommige Batailjons Pruisen , en voerde dezelve tegen de verschansingen aan; zij slapten voorts over de gragten, beklommen de hoogten, en maakten zig daarop vast, onaangezien het vuur hunner vijanden. Prins EUGENIUS deelde hier niet alleen in het gevaar der geringde soldaten, maar werd daarenboven, door een val van zijn paard, ter aarde geworpen. Dit ongeval deed den moed der aanvallers zinken, en zou van erger gevolgen geweest zijn, zo niet de Prins terstond was opgereezen, en aan alle de zijnen getoond had, dat hem niets deerde, en hij bekwaam was, om de orders uittedeelen. De Franschen, dien heldenmoed niet langer kunnende braveeren, of weerstand bieden, werden geheel uit en van hunne sterkte gedreeven; waar door de Prins gelegenheid kreeg, om doortedringen, en aan de Ruiterije gelegenheid te geeven, om mede intevallen, het vijandelijk geschut te keeren, en op hunne eigen meesters te doen losbranden.
Terwijl dit aan deeze zijde voorviel, streed de Hertog aan de andere zijde, met geen minder dapperheid dan geluk; na een hevig gevegt van meer dan twee uuren, werd hij meester van de hoogte der verschansingen. Doch het allerfelst gevecht viel voor aan den regter vleugel, daar de Prins van SAXEN GOTHA het bevel voerde over de Hollandsche troupen, vermids de Franschen hier het diepst begraven waren, en door het KAsteel en andere sterkten beschermd werden. Hoe manlijk de Franschen zig dus ook verdedigden, hunne neerlaag was echter algemeen. Tusschen de vier en vijfhonderd gevangenen vergrootten den roem der overwinnaars; en boven dien namen meer dan 2000 der overwonnenen dienst onder hun. Prins EUGENIUS maakte zig meester van al den Legertrein, bestaande in 158 slukken geschut, 55 mortieren, 40 vaandels, alle de paarden van 13 Regimenten Dragonders, benevens de Krijgskas, voorzien van twee en een halve millioen gemunt geld. Het gevolg van deeze overwinninge was, dat de Herrog van Savoijen daar door in zijne Staaten hersteld werd, en de meeste plaatzen in Italië, die Fransche bezetting in hadden, voor den overwinnenden Held EUGENIUS het hoofd bogen.
De Franschen, niettegenilaande dit zwaar verlies, behaalden, in het Jaar 1707, eenige voordeelen op de Bondgenoten Dewijl dit hunnen moed eenigzins had aangewakkerd, maakten zij, met de opening van den veldtogt van het Jaar 1708, zig gereed om het uiterste van hunne kragten te beproeven. In de Nederlanden bragten zij een aanzienlijk Leger bijeen, waarover de Hertog van Bourgondiën, Kleinzoon des Konings, het bevel voerde; de Hertog VAN VENDOME had het bevel onder hem. Aan den Rhijnkant zon de Keurvorst van Beijeren gebieden: de vijandelijke Krijgstnagt in Daufiné zou onder bevel van den Marschalk DE VILLEROI staan.
De Koningin van Groot-Brittanje en de Staaten der Vereenigde Nederlanden stelden zig mede in staat, om den vijand kloekmoedig het hoofd te bieden. MAELEOROUGH en EUGENIUS verscheenen, in de maand April, in ’s Hage, om met de gemagtigden der Staaten, en vooral met den RaadPensionaris HEINSIUS, de zaaken voor den aanstaanden veldtogt te regelen. Men kwam overeen, dat de meeste Duitsche troupen, die, in het voorgaande Jaar, aan den Opper-Rhijn, gediend hadden, nu, onder den Prins EUGENIUS, in de Nederlanden zouden dienen, en dat de Hertog van MARLBOROUG hiar wederom het opperbevel zoude hebben, over het Engelsche en Staatsche Leger. De gemelde Veldheeren, eer zij te velde trokken, deeden nog een keer naar Hanover, om den Keurvorst de genomene maatregelen te doen goedkeuren; ’t welk hun, door de medewerking van den Graave VAN REGTEREN, die zig, van wegen de Staaten, aan het Hof van den Keurvorst bevond, gelukte. Met het begin der maand Maij, verzamelde zig het Leger der Bondgenoten, te Andernach, bij Brussel, en toog van daar naar Billingen. Het vijandelijke Leger was bij een getrokken tusschen Bergen In Henegouwen en St. Gilain, en van daar voortgerukt, tot op drie mijlen na, tegen over het Leger der Bondgenooten. Eenige maanden lang hielden zij elkander in beweeging, zonder iets te verrigten. De vijand maakte zig , bij verrassing, meester van Gend, Brugge, Damme en Plassendaale , en trok daarna over de Seine en over de Dender, naar Ninove. De Bondgenoten sloeg en zig te Aische neder, alwaar EUGENIUS, spoedig van den kant der Moezel opgebroken zijnde, met de Duitsche benden, zig bij hen voegd.
De Franschen, gestadig werkzaam, deeden Oudenaarden betrennen, om de Bondgenooten den overtogt over de Schelde te beletten; maar de vereeniging der troupen deed hun dit beleg spoedig opbreeken. Het geheele vijandlijk Leger nam toen den weg naar Gavre, om aldaar over de Schelde te trekken; doch MARLBOROUGH en EUGENIUS beslooten hebbende tot een Veldslag, volgden den vijand op de hielen. De Hertog VAN BOURGONDIE, toen ook van gedagten veranderd, deed zijn Leger stand houden, en vond geraaden, den aanval te beginnen, De Generaal Majoor RANTSOUW, met eenige manschap, uit het Leger der Bondgenoten afgezonden, om op ’s vijands beweegingen te letten, en gelegerd agter een Riviertje, dat in de Schelde valt, werd eerst aangetast , en daarna de beide Legers, aan verscheiden oorden, handgemeen. Wakker kweet zig de Prins VAN NASSAU, aan het hoofd der Staatsche knegten; verscheiden vijandelijke Regimenten werden in wanorder gebragt. Het gevegt eindigde niet voor laat in den avond, ten nadeele voor de Franschen, die, in den nagt, het slagveld verlieten , en naar Gend trokken, met agterlaating van veele dooden, en 700 gevangenen. Na deze overwinning belegerden en Veroverden de Bondgenooten de Stad en het kasteel van Rijssel. MARLBOROUGH en EUGENIUS ontzetten Brussel, en hielpen Gend bemagtigen.
In het volgende Jaar 1709, trok het Leger der Bondgenoten wederom bijeen , onder de twee meergemelde Krijgshelden , dat der Franschen , onder den Marschalk DE VILLARS, in de vlakte bij Lens, alwaar zij zig, volgens gewoonte, in den grond begroeven. Doornik werd, door de Bondgenooten, onverhoeds belegerd; de Prins van Oranje, JAN WILLEM FRISO, maakte zig meester van St. Amand. Doornik werd van drie kanten genaderd, en kort daarna met het kasteel, aan de Bondgenooten overgegeeven. Verder was deeze Veldtogt aanmerklijk, door den slag bij Malplaquet, en de daarop volgende verovering van Bergen in Henegouwen; waar door MARLBOROUGH, EUGENIUS, de Prins van ORANJE en de Graaf VAN TILLY met nieuwe lauweren bekroond werden: te méér, dewijl de slag van Malplaquet, naderhand, bij de Krijgskundigen voor een van de scherpste en gevaarlijkste gevegten van den gantsche Oorlog gehouden is.
Alle de aangevangene Vredeonderhandelingen, tusschen de Oorlogende Mogendheden, tot nog toe vrugteloos zijnde afgeloopen , in het Jaar 1710, maakte men, al vroeg in het voorjaar , alle toebereidzels ter openinge van den Veldtogt. EUGENIUS en MARLBOROUGH, en andere Legerhoofden trokken, in het midden van de maand April, naar Doornik, alwaar het Leger verzameld werd. De Bondgenooten bemagtigden in deezen Veldtogt verscheiden Steden. In het volgende Jaar, verwagtte men Prins EUGENIUS wederom in de Nederlanden; doch de ziekte, en daarop volgende dood van Keizer JOSPHUS DEN I, hielden hem inDuitschland op; en de keer, dien de Franschen namen, om de verkiezing van eenen Keizer tegen den zin der Bondgenooten te doen uitvallen, maakten zijne tegenwoordigheid aldaar hoogstnoodzaaklijk. Eer nog dit Jaar 1711 ten einde liep, smeedde MARLBOROUGH een ontwerp, om geduurende den wintet een inval in Frankrijk te doen; en men zegt zelfs dat Prins EUGENIUS zig zoude hebben laaten ontvallen, dat hij verlangde, om met den toorts in de hand voortterukken, tot Versailles toe.
Maar alle deze ontwerpen verdweenen in rook, zo als ook de beraamde oogmerken verder werden vernietigd, eerst door dien de Hertog van MARLBOROUGH van zijne posten verlaaten werd, en verder, door den aanvang der Vredehandelingen te Utrecht in het Jaar 1712, die aldaar in het volgende Jaar tot Hand gebracht werden, niettegenstaande Prins EUGENIUS, uit naam van Keizer KAREL , aan het Engelsche Hof poogingen aanwendde, om den Oorlog te doen voortgaan, of ten minsten Frankrijk tot het toestaan van grootere voordeelen te noodzaaken. Dan de Engelschen, die de gantsche behandeling meester waren, waren tot niets te bewegen, dan tot het aangaan van eene schandelijken en nadeeligen Vrede, zo voor het Duitsche Rijk als voor de Staaten der Vereenigde Nederlanden. Geduurende het beleg van Qeusnoij, verklaarde de Hertog van ORMOND, zig van het Leger. te moeten scheiden, uit hoofde van de wapenschorsinge , die tusschen Frankrijk en Engeland beraamd was; waar over EUGENIUS zig zeer verstoord toonde, en de vreemde troepen, die onder bevel van ORMOND stonden, ligtelijk bewoog, en bijzonder die, welke op soldij van de Nederlanden stonden, zig niet van het vereenigd Leger te Iaaten scheiden. Nog meer reden van misnoegen kreeg EUGENIUS, toen ORMOND zig niet alleen met de zijnen van het Leger had afgezonderd, maar zig zelfs van Gend en Brugge meester maakte, door welk gedrag de Staatschen mede tot de wapenschorsing genoodzaakt werden.
De Turken verschaften echter onzen Held, daarna, nieuwe gelegenheid om zijnen roem door gantsch Europa te verbreiden , niettegenstaande de Keizer alle zijne vermogens had aangewend om den Vrede te bewaaren. Dan voor dat de Held, in het Jaar 1716, tegen hun te veld trok, was, om het belang van de Oosrijksche Nederlanden te behartigen, een ander als Onder-Gouverneur van den Prins EUGENIUS, in zijne afwezenheid, derwaards gezonden , en de Prins door den Keizer als Opper-Veldheer zijner Krijgsmagt benoemd. De zamelplaats des Duitschen Legers was bestemd te Fattak, een Dorp aan da Noordoostzijde van den Donauw, een weinig boven Peterwaradin; aldaar kwam de Prins EUGENIUS, in het begin van de maand Julij , bij het zelve zo om den aantogt der troepen te verhaasten, als om voor de zekerheid der Grenssteden te zorgen.
Zo ras het Leger der Turken, den 3 van die maand, zig in het gezigt van Peterwaradin had nedergeslagen, zond de Groot Vizier een bode, met een Vredeteken, naar die Stad. Prins EUGENIUS oordeelde het onnodig, op dusdanige hoogmoedige opeissching iets te antwoorden, maar raadzamer den bode terstond terug te zenden, en Krijgsraad te beleggen, waar in de strijd werd vastgesleld. De Veldheer beraamde de ontwerpen daarvan in 55 Artikelen, waarvan ieder der Legerhoofden een afschrift gezonden werd.
Daags daaraan den 5 Julij, was de Zon naauwlijks doorgebrooken , of Prins EUGENIUS stelde de de Duitsche benden in dagorde, en na dat hij dezelve, volgens zijne gewoonte, had aangemoedïgd, begon de Prins van Wurtemburg om zeven uuren den strijd. De dapperheid deezer benden, en die die van derzelver aanvoerder, beloofden de Oostenrijksche wapenen ras een groot voordeel, wjjl die Prins, zonder veel moeite, tot een schietkat van 15 stukken doordrong, en den vijand van daar dreef; maar terwijl de Turksche magt aan dien kant boog, raakte de rechter vleugel van het Christenheid in wanorde, door middel van den onbekwaamen grond, waarop zij moesten strijden. Deze vleugel, die geheel in de buitenste verschansing in dagorde was gesteld, kon over de oude Vestingwerken, hoe zeer ook door den tijd vervallen en geslegt, in geene gelijke linie voorttrekken, maar was genoodzaakt, door agt verscheidene openingen naar buiten op den vijand aanterukken, en zig deswegens in agt gelijke Colommen te verdeelen, welke ieder een Bevelhebber aan het hoofd hadden. De order aan deze gegeeven, was, om hunne manschhap, geheel buiten de verschansing gekoomen, weder als vooren met een breede linie in ’t front in orde te schikken: maar de engte van den grond, tusschen de verschansing en ’s vijands insnijding, liet niet toe, dat deeze kon ten uitvoer gebragt worden, waar door de Christenen aldaar, genoegzaam, de volkomene nederlaag kreegen.
Dan inden tijd, dat deeze het grootste nadeel leden, schikte de strijd zig op andere oorden ten nadeele van de Turken , en van derzelver Bevelhebberen. De Duitsche Ruiterij, geen weerstand konnende bieden week reeds allenks te rugge, tot onder het geschut van Peterwaradin. Hachelijk stond dus de strijd van weerskanten. De Prins van Savoijen het gevaar van het voetvolk ontwaar geworden zijnde, kwam dezelven te hulpe, door met eenige Regimenten Ruiters, de Janitzaaren van ter zijde in de dagorden te bespringen. Deze onverwagte aanval verbaasde de Turken zo zeer, dat zij de Duitschers tijd en gelegenheid gaven, om zig te herstellen, en den vijand van nieuws her hoofd te bieden. Eindelijk keerde zig de kans, geheel ten hunnen voordeele. De Groot-Vizier, die deezen Oorlog had aangestookt, zag zo ras niet, dat zijn heir de nederlaag beschooren was, en vreezende den smaat, die hem te wagten stond, gedroeg zig als een wanhoopende, met op de Duitschen intevallen; waar door bij zulke gevaarlijke wonden bekwam, dat hij twee dagen daarna overleed. De strijd, die ten zeven uuren was aangevangen, was niet zo lang geweest als de slagting van wederzijde verbaazend groot was: wanet reeds te twaalf uuren, schreef Prins EUGENIUS, in de Tent van den Vizier, een brief aan den Keizer, waarin hij aan denzelven de overwinning bekend maakte: de buit daarbij behaald was ongemeen groot. Het gevolg van deze overwinning was het beleg van Temeswaar, welke Stad zig binnen kort aan den overwinnaar onderwierp.
Ook was de Veldtogt van onzen Held, tegen de Ottomannen, in het volgende Jaar, niet minder roemrijk dan deeze, en bijzonder door de overwinning, bij Belgrado behaald, waarbij de rijkdom, die in het Leger der Turken gevonden werd, onwardeerbaar was, welke nog vermeerderd werd, door de verovering van Belgrado. Daarna benoemde de Keizer, in plaatze van Prins EUGENIUS, zijne Zuster de Aartshertoginne MARIA ELISABETH, tot Landvoogdesfe dec Oostenrijksche Nederlanden; en op dat de Prins van Savoije , daar door, in zijne eer noch aanzien zoude benadeeld worden, benoemde hem de Keizer tot algemeetien Stadhouder van zijne Landen in Italië; een ampt, welk hem het gezag over de bijzondere Onderkoningen en Landvoogden van Napels, Sicilië en Mantua gaf.
Den groote Veldheer dus met eer en roem overlaaden, had geene andere gedagte, dan om zijnen leeftijd, buiten het gedruis der wapenen, te eindigen. Doch schoon den ouderdom van zeventig Jaaren bereikende, moest hij den Helm nogmaals op den grijzen kruin zetten. Door zijne bedreevenheid, echter, zo wel in Staatszaken als in die van den Oorlog, wist hij den vrede te bewerken. Maar naauwlijks was de vrede getekend, of zijne Hoogheid genoot niet meer die bestendige gezondheid, die hem voorheen natuurlijk eigen scheen. Geduurende den winter van het Jaar 1715, bleef de Prins in die zelfde omstandigheid: tot dat hij, tegen de helft van de maand April des volgenden Jaars, zig meer dan te vooren onpasselijk gevoelde. En, in der daad, de tijd was nabij, waarin KAREL DE VI, en gantsch Europa, deze flikkerende Zon, aan den Staatsen Krijgshemel, moest zien ondergaan. Den 20 van die maand, werd, ten zijnen huize, nog eene geheime Conferentie gehouden; en na dat in dezelve eenige zaaken van groot aanbelang verhandeld waren, rees hij van zijnen stoel op en zeide: het is genoeg voor heden; morgen zullen wij het overige afdoen, indien ik zo lang leeve. Men bood hem des avonds zijne geneesmiddelen aan, die hij weigerde te gebruiken. Hij plaatste zig, voor ’t afbeeldzel van den Keizer, dat levensgroot in zijn vertrek hing;na het een wijl tijds, met opmerking, befchouwd te hebben, begaf hij zig, ten 10 uuren, te rust; beveelende zijnen Kamerdienaar, niet voor des morgens om negen uuren, hem te wekken. Doch hij beleefde dien tijd niet, maar ontsliep zagtelijk in dien nagt, in den ouderdom van 72 Jaaren, 6 maanden en eenige dagen. Aldus vonden zijne dienaars, des morgens, deezen Held, den schrik van Frankrijk en van het Ottomannische Rijk, den beveiliger van het Duitsche Rijk en van de Nederlanden, die zo menigmaal, in het midden van ’t Oorlogsvuur, den dood getrotseert had, en tot verwondering van gantsch Europa ontkomen was, nu in een zagte kalmte,door den dood overwonnen. Na eenige dagen, overeenkomstig met zijnen rang, op een Vorstelijk Praalbed, ten toon gelegen te hebben, werd deszelfs Lijk, met Koninklijke pracht, op den 26 April, in de Domkerk van St. Steven, te Weenen, ter aarde gebragt.
Het Leven van dezen Held is in het Hoogduitsch beschreven, door eenen CHRISTOFF RIEGEL, in 5 Deelen in 8vo, eindigende met het Jaar 1717, ook in het Engelsch onder den tijtel van, The life of Francais Eugene, en in het Nederduitsch door A. DE VRIJER, in 4 Deelen in 8vo.; deeze is de volledigste en beste van allen. Ook heeft men alle zijne Heldendaden in prent gebracht , door HUCHTENBERG; en een kort bericht van zijne bedrijven, meest betreffende de Nederlanden, vindt men in bet XVI, XVII en XVIII Deel der Vaderlansche Historie.