Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

CODDE, JAN, HADRIAAN en GIJSBERT VAN DER

betekenis & definitie

stichters van eene bijzondere Gezinte, in de Provintie van Holland, in den jaare 1619, bekend onder den naam van Propheet en, Collegianten, Rhijnsburgers. Zie hier een kort verhaal van hunnen oorsprong, en ook van eenige zeldzaame verschillen, tusschen hen en den beruchten PASCHIER DE FIJNE en anderen voorgevallen.

Te Warmond, een Dorp bij Leiden, had men, na het afzetten der Remonstranten, en bijzonderlijk van SOPINGIUS, vóór en na het afkondigen van ’t Plakaat tegen de Remonstranten, nu en dan, vergaderingen in een Boomgaard gehouden, daar ook de Remonstranten ter preek gingen. Doch de boete, daar op gesteld, deed den ijver haast verkoelen. Sommige huislieden sloegen voor, of men niet, somtijds, bijéén zou komen, om elkander te stichten zonder Predikant, en eenige spreuken uit den Bijbel voorleezen, en een gebed doen. Indien iemant iets tot vermaning konde voortbrengen, kon zulks ook geschieden. Hiertoe zou ieder zijn best doen; en dus doende zou men van nut kunnen zijn, en de Predikanten en zig zelven van gevaar bevrijden.

Deze voorslag werd terstond te werk gesteld. De voornaamste waren drie broeders, JAN, HADRIAAN en GIJSBERT, zoonen van JACOB VAN DER CODDE. Leertouwers van hun Ambacht, broeders van WILLEM VAN DER CODDE, anders genaamd GUILIELMUS CODDAEUS, voorheen Professor in de Hebreeuwsche taale te Leiden, welke aldaar, in het jaar 1623, op verdenking van Socinianerij, in den boekwinkel van GOVERT BASSON, door Schout BONT, in hechtenis genomen, doch kort daarna weder ontslagen werd. De eerste woonde te Oestgeest, de tweede te Rhijnsburg, en de derde te Warmont, GIJSBERT VAN DER CODDE, Ouderling der Remonstrantsche Gemeente te Warmont, voor een ambachtsman zeer wel ter taale, bragt, in die eerste vergadering, onder ’t leezen, somtijds iets uit eigen geheugen voort; de anderen volgden die voorbeeld.

TEUNIS CORNELIS, een Visscher in den Haag, voegde zig vervolgens bij dit gezelschap. Niemand dacht toen, dat deze broeders verder zouden gaan; veel min dat hun voorneemen was, afzonderlijk Avondmaal te houden, of op eene nieuwe wijze te doopen, gelijk zij daarna deeden. Hoe ’t zij, zelden blijven de dingen bij hun eerste beginzel; zo ging ‘t ook hier: men begon welhaast te bemerken, dat ’er wat meer gaande was, te weeten, een vergadering te maaken, zonder Predikant, op dat elk, dien het gelustte, een beurt zou hebben om zijn hart met preeken optehaalen. Het geen dien toeleg bevorderde, was, dat de eigen Predikant van Warmont, zijnde, zo ik mij niet bedriege, de bekende HOLLINGERUS, die, even te vooren voorgegeeven had, zijn leven voor de waarheid te waagen, en door de enge poorte te dringen, al zou vleesch en bloed aan de potten blijven hangen, (dit waren zijne woorden), daarna de bekende belofte van stilstand tekende, en naar de Betuwe verhuisde; waaraan zig veele Ledematen ergerden. Wanneer eenige Predikanten, daarna, zonder gevaar te ontzien, in ’t geheim weder inkwamen, werd VAN HOLTEN, gewezen Predikant te Waddinxveen, die de belofte van stilstand, bij hem getekend, wederriep, door de Bestuurders der Sociëteit naar Warmont gezonden.

GIJSBERT VAN DER CODDE heette hem wellekom; maar, in plaats van hem als Ouderling behulpzaam te zijn, werd hij voor ’t hoofd gestooten. GIJSBERT zeide: gij brengt u zelven, en hun, die u herbergen, zonder nood, in gevaar; men kan, zonder zwaare boete, u niet hooren prediken. Daar zijn wel andere middelen om de Gemeente te stichten; ik zoude u raden een goed ambacht te leeren. De arme Predikant, op die woorden van den Ouderling verslagen, zeide tot zijnen Huiswaard: JAN WILLEMSZOON, nooit ben ik iemand tot last geweest; ik zal hier ook niemand tot last blijven: liever woude ik sterven. Hij vertrok dan, zonder te prediken.

Intusschen liep het gerucht, dat ’er een gebannen Predikant in het Dorp was gekomen, en elk toonde zig genegen om hem te hooren.

De oorzaak van zijn vertrek baarde groot ongenoegen. Sommige huislieden meenden dat hun Ouderling, met die verzending zig te veel rechts had aangematigd: want dat zij, die, uit vreeze van boete, hem niet durfden hooren, thuis konden blijven; daar waren ’er, die zo veel wel waagen wilden.

GIJSBERT VAN DER CODDE begon nu het masker afteligten, en openlijk te drijven, dat het onnoodig was, dat ’er een Predikant, met gevaar van zig zelven, en van een ander, komen zou om hen te leeren; dat zij elkander wel konden stichten. ’t Ergste was, dat hij den lieden inboezemde, als of de Predikanten slechts zonder werken, van 't zweet der Gemeente, zo hij zeide, zochten te leeven.



Korten tijd daarna werd een ander Predikant naar Warmont gezonden, om te prediken. VAN DER CODDE bleef thuis; en gevraagd zijnde, waarom hij niet in de vergadering kwam, gaf hij ten antwoord: het mishaagt mij, dat een Predikant alleen in de vergadering staat te preeken, en spreeken wat hij wil. Zijn medebroeder TEUNIS CORNELISZ., de Visscher uit den Haag, en anderen voerden dezelfde taal. De Predikant WOUTER CORNELISZOON, een zeer schikkelijk man, zeide: hebben ze iet te spreeken, laat ze mede spreeken. GIJSBERT, hier mede niet vergenoegd, begeerde dat de Predikant, na de Predikatie, zou vraagen: Is 'er iemand, die iet heeft te zeggen tot stichting, die gelieve te spreeken? WOUTER, van eene toegevenheid zonder wedergaê, beloofde dit na de Predikatie te zullen doen; en op deze voorwaarde beloofden de broeders VAN DER CODDE, hem de eer aan te doen, van in de vergadering te komen.

Dan, eer de tijd daartoe kwam, werd WOUTER, van eenigen, daarover aangesproken, welke meenden, dat hij te veel had toegegeeven. Hij oordeelde dat ’er geen zwarigheid was; laatze, zeide hij, mede spreeken, zo kan men hooren wat ze te zeggen hebben. Lieve WOUTER, hernam de andere tot den Predikant, gij kent GIJSBERT niet; gij merkt niet, wat hij en de zijnen met dat spreeken voorhebben; men behoort alles met order te doen, vooral in deze tijden. Zullen wij juist hier te Warmont wat nieuws invoeren, 't welk nergens in gebruik is? Willen zij, na de Predikatie, spreken, laat ze dat doen; maar wij vinden niet geraden, dat gij telkens na de preek, met zulke vragen, ieder vrijheid zoudt geeven om te spreeken.

WOUTER CORNELISZOON, zonder voorbeeld gezeggelijk, liet zig al weder onderrechten. Hij bevroedde, dat hij al te voorbaarig in ’t belooven geweest was, en geenzins op eigen hand, in weêerwil der voornaamste Leden, eene nieuwe en ongewoone orde vermogt intevoeren. Hij ging, derhalven, zelf bij GIJSBERT, met verzoek dat hij en de zijnen hem van zijne belofte wilden ontslaan, voor dien tijd, en in de Predikatie komen.

Stichters van nieuwe secten zijn zelden zo inschikkelijk, wanneer zij voornemens zijn hun plan door te drijven. De VAN DER CODDES waren niet wel voldaan over dit afzeggen; nogthans kwamen zij op de plaats, daar men prediken zou, en deeden den Predikant aanzeggen, dat, indien hij zijne beloften hield, zij de hunne zouden houden, en in de vergadering komen. WOUTER deed hierop antwoorden: dat de andere Lidmaaten het niet geraaden vonden, en dat zij dit ten beste wilden houden. Hierop bleven zij allen buiten de Vergadering, en gingen zamen in een weide, niet verre van de plaats, daar men predikte, zitten praaten, zo lang de Predikatie duurde.

De Predikant WOUTER CORNELISZOON daarna vertrekkende, vermits de omstandigheden niet toelieten, dat een Prediker lang op ééne plaats bleef, kwam daarna de beroemde PASCHIER DE FIJNE, weleer Predikant te Jaarsvelt, in zijne plaats. PASCHIER, vreezende dat deze Leertouwes, zo hij hen den mond snoerde, bijzondere vergaderingen, en met der tijd een nieuwe secte zouden stichten, vond een middenweg, daarin bestaande, dat de VAN DER CODDES en hunne aanhangers niet zouden spreeken in de vergadering, daar de Predikant predikte; maar dat men daarna weder zoude vergaderen, en dan die manier van stichting, die de VAN DER CODDES voor de beste hielden, volgen. Dit zou bij beurten geschieden; de Predikant zelf zou in de tweede vergadering gaan, en zijne hoorders vermaanen daar mede in te komen. PASCHIER ging dezen voorslag aan hun voordraagen. JAN VAN DER CODDE nam voor de anderen het woord op, en toonde eenig behaagen in dezen voorslag, maar opperde eene zwarigheid, die, buiten twijfel, het aartigste van de gantsche historie is.

Genomen, zeide hij, dat gij des voordenmiddags op uwe wijze alleen zoude prediken dan zouden wij tot nadenmiddag moeten wachten. Dat is waar, zeide PASCHIER; maar daar kan ik geen zwaarigheid in zien; want kiest gij den eenen dag, ik kies den anderen: wilt gij des voordenmiddags op uwe wijze propheteeren, ik zal des nadenmiddags op mijne wijze prediken. Deze zwaarigheid legt daar niet in, antwoordde VAN DER CODDE daar op, maar hier in: zo het gebeurde dat ik des morgens in uwe predikatie zijnde, en iet tot stichting der gemeinte te zeggen hebbende, dat bij mij hield tot nadenmiddag, en ik voordenmiddag kwam te sterven, zoude ik vreezen verdoemd te worden, om dat ik, het geene ik tot stichting te zeggen had, niet had uitgesproken.

Hierop bleeven de VAN DER CODDES met de hunnen uit de Predikatie, en vergaderden te Warmont, in een bijzonder huis. Hunne vergadering hielden ze ééns ter maand, op den eersten Zondag van de Nieuwe Maan, op dat die van andere plaatzen, zonder aanzegging, den tijd zouden weeten. Zij hielden daarin deze orde.

Eerst las iemand eenige kapitelen uit het Nieuwe Testament; daarna deed de Lezer, of iemand anders, een gebed. Na het gebed werd gevraagd, of iemand iets tot de gemeente, uit eenige Prophetie of Geestlijke gave, te zeggen had? Heeft iemand eenige vertroosting of vermaaning, die gelieve het voort te brengen?

Somtijds gebruikten zij de eigen woorden van den Apostel, 1 Cor. XIV: 27. Hierop stond dan iemand uit de vergadering op, las een schriftuurplaats, te vooren lang bearbeid, en deed dan een Predikatie, die somtijds een of twee uuren duurde; waarna men wederom vraagde, of 'er iemand was, die iet tot stichting te zeggen had? Thans stond een ander op, doende gelijk de eerste, en dus tot den derden.

PASCHIER verhaalt dat hij het 'er vier na elkander heeft zien doen. Dit noemden zij propheteeren, en dit zogenaamde propheteeren duurde van 's avonds tot 's morgens, hoog dag: propheteerende gemeenlijk hunne hoorders vast in slaap; en schoon ze een iegelijk nodigden om te spreeken, hielden de Gebroeders VAN DER CODDE, en hunne vrienden, doorgaans, de lucht zo warm met hun preeken, dat de andere, al hadden zij preekens lust, eerder zouden hebben moeten barsten, dan dat zij een beurt konden krijgen.

De nieuwe Propheeten, hiermede nog niet vergenoegd, deeden al wat zij konden, om de Predikanten gehaat te maaken; hen noemende lediggangers, luije buiken, ydelheid doenders, die slechts zochten op den arbeid der Gemeenten te teeren. Zij kenden het Nieuwe Testament van buiten, en het ontbrak hun aan geene schriftuurplaatsen, om hun zeggen schijn te geeven. Hoort PAULUS, zeiden zij: zo iemant niet wil werken, dat hij ook niet eete. De plaats, daar PAULUS roemt, dat hij niemand van de Corinthers had bezwaard, maar dat zijn eigen handen hem de kost hadden verschaft,, deeden zij magtig luid klinken.

De ergste in dit stuk was GIJSBERT, die het zo verre dreef, dat het zijnen broeder zelfs mishaagde; en ’t ging zo hoog, dat het BATTELIER, Remonstrantsch Predikant, zelven verdroot, en hij het harnas tegen hen aandeed, met tegen hen te schrijven, en hen in hunne eigene vergadering te bevechten. BATTELIER, daar gekomen zijnde, vermeesterde de predikbeurt, en las tot textwoorden, 1 Cor. IX 4-14. Hij sprak van de geenen, die te Warmont kwamen, daar ze niets behoefden te geeven, van de zulken, die zig geërgerd toonden over ’t mild geeven, als of dat strekte om de Leeraars te verrijken, of eenige van hen in luiheid te voeden. Daar is geen reden, zeide hij, om ’t eerste te vreezen: aangaande het tweede, zulken waren niet waardig naar ’t Euangelium te leven, PAULUS, zeide hij, had magt, niet alleen om te eeten en te drinken, maar ook een vrouw, tot last van de Gemeente, met hem om te leiden. HADRIAAN VAN DER CODDE bekende rondlijk, dat zijn broeder GIJSBERT die zaak veel te hard had gedreeven; en hierdoor werd dit smaalen een weinig gestild.

PASCHIER DE FIJNE, ziende dat de VAN DER CODDES zijne predikatiën schuwden, vond geraaden, om, zo veel mogelijk, de scheuring te mijden, somtijds mede deze vergadering (die men het Collegie noemde, en waarvan zij den naam van Collegianten gekregen hebben) bij te woonen, en zelfs onder hen, zo als zij het noemden, te propheteeren, op hoope van deze afgedwaalden weder te recht te brengen. Op zekeren tijd nam hij het woord op, zonder text voor te leezen. Hij bekende, dat, in ’s Heeren Woord, duidelijk en dikwijls bevolen word, elkander te onderwijzen, te vermannen en te troosten; maar de wijze van doen, onder hen in gebruik, oordeelde hij daartoe niet bekwaam, om dat het voor een mensch onmogelijk was, vier of vijf bijzondere predikatiën, over bijzondere stoffen, te onthouden. Beter was het, zijns oordeels, uit ééne goede Leerrede, weinig goede leering te onthouden, en die wel te betrachten, dan dat men geheele nachten door predikte, het geheugen verwarde, en de menschen in slaap predikte, gelijk men op dezen tijd, zeide hij, zien kon.

Eer PASCHIER zijne rede geëindigd had, stond de jongste Propheet JAN VAN DER CODDE op, en zeide: Paschier, blieft het u wel te zwijgen? PASCHIER antwoordde daarop: Ik meende dat het hier de gewoonte was, zijne redenen ten vollen uittespreken? Dat is waar, antwoordde VAN DER CODDE; maar daar staat, I Cor. XIV 30. Is 't dat een ander daar zittende, ietwes geopenbaard wordt, zo zwijgt de eerste. PASCHIER weder: daar staat zo geschreven; maar met dat gij begint te spreeken, zal mij misschien wat geopenbaard worden; en als men dien text zo wilde duiden, dan zal het propheteeren in disputeeren veranderen; waarop HADRIAAN bekende, dat zijn broeder hier mis had. Deze twistrede eindigde door aantetoonen, dat al het gene in dezen Brief gezegd was, zijne betrekking had op hun, die in het begin des Briefs genoemd worden.

PASCHIER DE FIJNE verhaalt, dat JAN VAN DER CODDE zig tegen hem en andere beroemde, dat hij den Heiligen Geest met zulk eene kracht had ontvangen, als de Apostel; zo dat daarvan, zelfs het huis daar bij was, schudde. Doch het zou vreemd zijn, dat zulke menschen ook geene mirakelen deeden; de Historie zegt, dat door de gebeden van hun, somtijds, groote wonderen geschiedden.

Men zie hiervan verder de Art. GEESTERANUS en RUIJNSBURGERS. BRANDT, Historie der Reformatie, III Deel.

< >