Zeer waarschijnelijk hebben de Heeren van Breda, geduurende het verblijf der Deenen en Noormannen in deze landstreek, hunne woonplaats gehad te Zundert, op het huis te Laar. Maar na dat Heer HENDRIK het Kasteel, dat voortijds, zo men wil, door de Deenen gebouwd was, in ’t jaar 1124, ingenomen, en de torens en sterkten daarvan ter nedergeworpen had, hebben zijne nakomelingen hun Hof op den Burgt gehouden; naar welke Burgt, Bruneshem genaamd, eenige jongere zoonen der Heeren van Breda, en wel laatstlijk ARNOUD VAN LOVEN, zig genoemd hebben. Dit oude Slot lag binnen den Wal en Gracht van het tegenwoordige Kasteel, ter plaatse alwaar het Reigersbosch, ’t welk in de belegeringe van 1624, door die van de Stad, werd omgehouwen, gedaan heeft; voor ruim een eeuw waren de grondpalen van de brug nog overig.
JAN VAN POLIANEN, hier vóór onder de Heeren van Breda gemeld, deed de gemelde oude Burgt omverwerpen, en, omtrent het jaar 1350, een aanvang maaken met de bouwinge van een nieuw Kasteel, dat in 1362 eerst voltooid werd, en waarvan heden, bij de Kapel van het Kasteel, nog een vierkante hoektoren, met een stuk van het gebouw, te zien is.
Het nieuwe Kasteel, of binnende Hof, dat het Donjon, genoemd
wordt, en met een bijzondere gracht omgeeven is, heeft HENDRIK, Graaf van Nassau, begonnen te timmeren in het jaar 1536, onder opzicht van den vermaarden Italiaanschen Bouwmeester BOLOGNE, die een groot gedeelte daarvan, naamlijk alle de gebouwen en vertrekken aan de rechterzijde van den ingang, benevens de groote zaal, nog vóór het overlijden van den Graaf (1538), voltooid heeft. REINIER, Prins van Oranje, bevorderde, na den dood zijns vaders, dien bouw merkelijk. Doch zijn ontijdige dood, de onmondigheid van Prinse WILLEM DEN EERSTEN en de daarop volgende binnenlandsche beroerten en oorlogen waren grootendeels oorzaak, dat de, voltooijing, aan de linkerzijde van den ingang, niet eer geschiedde, dan ten tijde van Prinse WILLEM DEN DERDEN; wordende hetzelve, in den jaare 1696, door den Bouwmeester ROMANS voltrokken, en gebragt tot zulk een’ staat, dat het voor een der uitmuntendste nederlandsche Paleizen niet behoeft te zwichten. Deszelfs luister verdient, onzes oordeels, eene uitvoeriger beschrijving.
Van het buitenste plein, doorgaans het Kasteels Plein genoemd, komt men, door middel van een brug, liggende over de gracht, die het Kasteel van de Stad afzondert, door een zeer fraaije poort, die met veel lof- en beeldwerk, als mede met de wapenen van Keizer KAREL DEN VIJFDEN, van HENDRIK, Graaf van Nassau, en van deszelfs gemalinne CLAUDE DE CHALONS, versierd is, op een zeer groot voorplein, met schoone linden beplant; vanwaar men, ter linkerzijde, over een steenen brug, bezet met de wapens van REINIER, WILLEM, PHILIP WILLEM en MAURITS, Prinsen van Oranje, gaat naar de Poort van het binnenkasteel. Boven de gemelde Poort ziet men een ruime Nis, voormaals verordend om daarin het standbeeld van Graaf HENDRIK te plaatsen. Boven dezelve ziet men nog heden deszelfs wapen, en daaronder, in gouden letteren, den voornaam van dien Vorst.
Vervolgens komt men op een vierkante binnenplaats, lang honderd zeven-en-dertig, en breed twee-en-negentig voeten, omringd van eene opene galerije, die tien voeten breed, en ondersteund is door blaauwe arduinsteenen pilaaren, naar de
Dorische Bouworde. Tusschen derzelver Kapiteelen ziet men veele hoofden van Romeinsche Keizeren, als mede van Grieksche en Romeinsche Krijgshelden en Wijsgeeren, allen in medailjon. Onder deze Galerij werd nog voor eenige jaaren bewaard, de vergulden wagen, waarmede Prins WILLEM DE EERSTE, twaalf jaaren oud zijnde, in de Nederlanden gekomen is.
Aan bet einde van deze plaats, recht over de Poort van den ingang, ziet men een overheerlijken trap, mede van blaauwe arduinsteen zeer kunstig gemaakt, throonswijze overdekt, en met vercheidene pilaaren, van de bovengemelde Orde, ondersteund, midsgaders met veele beelden, wapens en lofwerk versierd; langs welken trap men, door verscheidene wegen, opklimt in een zeer groote en geheel op pilaaren gevestigde Zaal, die de gantsche achterzijde van ’t Kasteel beslaat, zijnde honderd zes-en-zestig voeten lang en negen-en-dertig breed. Uit het midden van deze Zaal gaat men neder in de Kapel, door Heer REINIER gebouwd. ANNA VAN EGMOND, Graavin van Buuren. eerste gemaalin van Prins WILLEM DEN EERSTEN, heeft deze Kapel door GREGORIUS SILVIUS, Bisschop van Raguza, en Vicaris van ROBBERT VAN BERGEN, Bisschop van Luik, doen inwijden.
Van gemelde Zaal gaat men verder, door twee groote deuren, in een Galerij, die, even als de benedenplaats, de gantsche Binnenplaats omringt, en insgelijks ondersteund is van blaauwe arduinsteene pilaaren, naar de Jonische Orde; zijnde dezelven omtrent een derde gedeelte in den muur gevat, en tusschen welken de vensters geplaatst zijn. Achter deze Galerijen, zo boven als beneden, vindt men een menigte prachtige vertrekken, waarin, onder andere sieraadjen, uitmunten de zeer kunstig met goud en zijde doorweevene Tapijten, verbeeldende de oude Graaven en Graavinnen van NASSAU, alsmede de Printen en Prinsessen van ORANJE, Heeren en Vrouwen van Breda, alien levensgrootte, te paard zittende. Men houd deze kunststukken voor het fraaiste tapijtwerk, dat in de Nederlanden te zien is.
Boven de gemelde vertrekken is nog een derde verdieping, op dezelfde wijze als de twee voorigen, bestaande uit een Galerij, mede steunende op arduinsteenen pilaaren, van de Corintsiche Orde, die ook bijna voor een derde gedeelte in den muur gevat
zijn. De Galerij is voorzien van veele kamers, tot gebruik der Hofbedienden gescliikt.
Beneden ter zijde van de Kapel vertoont zig nog heden de vierkante hoektoren, met een stuk oud getimmerte, het eenigste overbljfsel van de Burgt, door gemelden JAN VAN POLAANEN, in den jaare 1350 gebouwd. In dezelve zijn tegenwoordig de kelders en keukens geplaatst.
Tegen het voorste plein, of den ingang van de Stad in het Kasteel, ziet men nog eene Galerij, wier voorgevels eertijds verguld waren. Deze heeft de lengte van honderd vijf-en-veertig en de breedte van zes-en-twintig voeten, en rust op vier-en-dertig pilaaren van blaauwen arduinsteen; waaraan, ten oosten, bij wijze van bolwerk, uit de gracht, door HENDRIK VAN NASSAU, is opgetogen een zwaar gebouw, genaamd het Blokhuis of Bolwerk van ‘t Kasteel, met een uitstekenden toren, die de Plombe genaamd wordt, en voor dezen de woonplaats was van Graave HENDRIK, Prins REINIER en Prins WILLEM, welke het Donjon hielden voor een verblijf van Vorsten en Heeren, die hun kwamen bezoeken. Aan de andere of westzijde is insgelijks een hoog gebouw, alwaar de Rekenkamer van het huis van Nassau gehouden werd, zelfs ten tijde der Spaansche Regeeringe, bij afzonderlijke Raaden van het jaar 1508 tot 1577, en van 1581 tot 1590. Van het midden dezer Galerij gaat men recht uit naar den Watermolen, die op ’t water van de Mark maalt; zijnde deze molen, ten tijde van Graaf HENDRIK, mede bolwerkswijze uit het water opgebouwd, en boven met veele kamers en vertrekken voorzien, alwaar de Markgraavin VAN ZENETTE, de Graaf VAN BUUREN, PHILIP WILLEM, vóór zijn vertrek naar Leuven en vervoering naar Spanje, Prins MAURITS, en anderen, eenigen tijd, hun verblijf gehouden hebben.
Bij dezen watermolen, ten westen, is door Prins REINIER gebouwd een zeer ruim Tuighuis, waarin een groot getal geschut, en veelerlei wapentuig, den Heeren van Breda toebehoorende, weleer plagt bewaard te worden, door den Koning van Hongarijen, aan ’t huis van Nassau, wegens gedaane diensten tegen de Turken, voormaals vereerd, als ook vier-en-veertig zo groote als kleine stukken metaalen geschut, door FERDINAND, Koning van Kastiliën, aan Graaf HENDRIK, in ’t jaar 1531, geschonken; al het welke naderhand, op bevel van tien Hertog van ALBA, daaruit genomen en vervoerd is. Het wapenhuis dient tegenwoordig voor een Magazijn van krijgstuig der Algemeene Staaten. Nevens dit Magazijn loopt de uitwatering van den watermolen, waar langs men, uit de gemelde rivier de Mark, allen voorraad, met weinige kosten en moeite, door de Sluis kan aanvoeren. Hier door was het ook, dat het beruchte Turfschip, waarmede (1590) het Kasteel en vervolgens de Stad veroverd is, werd ingehaald. Aan de oostzijde van die gracht, omtrent het achterhof van het Kasteel, ziet men nog eenige blaauwe arduinsteenen in den muur uitsteeken, ten gedenkteken van het roemwaardige bedrijf; hebbende, zo men wil, het Turfschip daar aan vast gelegen. Aan beide zijden van deze Sluis, tegen de haven, staan twee groote ronde gebouwen, waarvan het eene tot een Kruidmagazijn, en het ander tot ’s Lands Turfschuur gebezigd wordt. Binnen het Kasteel, oostwaarts, gaat men over een brug, in het jaar 1730, op order van wijlen zijne Hoogheid, den laatstoverledenen Prinse van Oranje, over de Stadsgracht geslagen, in den vermaaklijken Hof van Valkenburg, dus genaamd, om dat ’er voorheen het Vogelhuis stond.
Graaf HENDRIK, meermaals genoemd, deed, 1532, dit huis afbreeken, en kocht ’er veele Erven bij, ter aanlegginge van een wijduitgestrekten tuin vóór het Kasteel. Deze hof, welke drie morgens lands besloeg, bestaat thans in een groot perk, omheind van hooge beukenhaagen; voorts in zeventien bijzondere palm- en grasperken, in ieder van welke een wit gepleisterd standbeeld geplaatst is. Ten noorden ziet men een Terras uit den grond gemetzeld, lang drie honderd drie-en-twintig schreden, breed zestien en hoog zes voeten, beplant met een rei hoogopgaande Lindeboomen; waaraan zig, ten oosten, een digt bewassen bosch van Linden- en Beukenboomen, met veele wandeldreeven doorsneeden, vertoont. Ten zuiden zag men voorheen nog een klein bosch, waarin ongemeen hoogopgaande boomen stonden; hetzelve is, door den zwaaren storm van ’t jaar 1717, genoegzaam ten eenemaale vernield. In het volgende jaar werd het verplant en in vier vierkanten verdeeld. De Valkenburg strekt de bewooners van Breda tot zo een aangenaame wandelplaats, als ergens in de Nederlanden te vinden is.