Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

BERNULP, Bernulphus, Bernold

betekenis & definitie

of op wat wijze zijn naam ook meer geschreven word, werd, in ‘t Jaar 1027, op eene zeer zonderlinge wijze, de opvolger van ADELBOLD, en dus de twintigste der Utrechtsche Bisschoppen. Zo dra gemelde ADELBOLD overleden was, ontstond ’er, onder de Kapittelheeren, een hevige twist, over de verkiezing van eenen opvolger.

Staande die oneenigheden, bevond Keizer KOENRAAD DE DERDE zig nu te Nijmegen, dan te Aken, en ook wel te Keulen, en oordeelde, om den twist te beslissen, raadzaamst, zig, met zijne zwangere Gemalinne GISELA, naar Utrecht te begeeven. Dan, wat gebeurt ’er? De Keizer in het Dorp Oosterbeek, op de Veluwe, zijnde, overkwam de Keizerin de barensnood. Sommigen verhaalen, dat zij op den weg verloste van haaren Zoon, naderhand Keizer HENDRIK DEN DERDEN, en in het huis van den Pastoor BERNULP gebragt werd. Anderen willen dat zij in het huis diens mans, na dat de Keizer zig reeds te Utrecht bevond, van haaren Zoon zou verlost zijn. Dit is ten minsten zeker, dat gemelde Pastoor aan den Keizer de tijding hier van bragt, kort na dat, door de twistende Kanunniken, voor die keer, aan den Keizer de volle magt gegeeven was, om iemand, die hem goeddacht, tot de Bisschoplijke waardigheid te verheffen. De Keizer, uitermaate vol vreugde zijnde over de tijding, hem door BERNULP gebragt, beschonk den armen Priester met de Bisschoppelijke waardigheid. Gelukkig bij dat alles, dat hij een Man was, die ’er toe geschikt scheen te zijn; zijnde niet ontbloot van geleerdheid, bezittende daarbij een gezond oordeel, en die zig, om te regeeren, tamelijk wel wist te gedragen. BERNULP maakte spoedig vrede met Graaf DIRK DEN DERDEN van Holland, tegen wien ADELBOLD, geduurende zijn bestuur, geoorloogd had.

Graaf DIRK overleden zijnde, verzocht hij den Keizer, de Kerk van St. Maarten aan derzelver recht te willen helpen, en den Hollander daaraan doen wedergeeven ’t Huis te Merwede, Bodegraven en Zwammerdam, zo als hij voorgaf, aan het Sticht ontnomen. Mij voegde daar bij: Wanneer zulke schelmstukken en kerkroverijen, in den aanvang niet gestuit, gestraft en gewroken worden, zal naderhand ieder zo veel van de kerklijke goederen aftrekken en na zig sleepen, als hem maar mooglijk is. Holland eerst zo klein, heeft zig door dergelijke roverijen groot gemaakt, enz.

Op dit verzoek besloot de Keizer, in ‘t Jaar 1047, zig naar Utrecht te begeeven, van daar in Holland te rukken, alles te verwoesten, en het Huis te Merwede, met den Merwestroom, te bemagtigen, en in handen van den Bisschop te stellen. Dan dit bezit duurde niet lang; want na dat de Keizer vertrokken was, deed Graaf DIRK DE VIERDE den Bisschop zijn gramschap gevoelen, hernam niet alleenlijk zijn wettig recht op het Huis te Merwede, maar liep zelfs, met branden en verwoesten, het gantsche Sticht af. De Graaf wel voorziende, dat de Keizer dit niet ongewroken zou laten, deed alle moeite om hem allomme vijanden te maaken, die hem werk verschaften, en waarmede hij zig vereende.

Dit, echter, verhinderde niet, dat de Keizer, in ‘t Jaar 1047, wederkwam, en eenige vaste plaatsen in Holland innam, waaronder, door L. SCHAFNABURGENSIS, genoemd worden, Flaterdinge of Vlaerdingen en Rhijnburg; wordende, door den aannaderenden winter, verhinderd, meer overwinningen te maaken. KOENRAAD DE TWEEDE, gelijk ook zijn Zoon HENDRIK DE DERDE, deeden, van tijd tot tijd, groote giften aan deezen Bisschop. HENDRIK schonk aan hem, of liever aan St. Maarten, niet alleenlijk een aanzienlijk deel van ‘t Land van Drenth, maar daarenboven veele goederen in Friesland, tusschen de Lauwer en de Eems, en geheel Groningen; waardoor sommigen hebben willen verstaan, als of de Stad Groningen, met alle haare rechten en eigendommen, daardoor zoude zijn weggeschonken aan de Kerk van Utrecht.

Dan, UBBO EMMIUS onderrecht ons hier van beter, als hij zegt, dat daardoor alleenlijk verstaan moet worden, een Landgoed, dat Keizer HENDRIK om of nabij Groningen bezat, benevens andere Heerlijkheden. Ook zijn ’er, die, ten aanzien van Drenth, hierdoor geheel Drenth en Twenth, met Tollen, Munten en den aankleeve van dien verstaan. De Giftbrief willen zij dat getekend zou zijn te Utrecht, Ao. 1040. Zes Jaaren daarna kreeg hij, tot een geschenk, de Stad Deventer: ook Amelanden, (waardoor Amelande, geleegen aan den Yssel, niet verre van Deventer, moet verstaan worden), welke gifte aan de Utrechtsche Kerk, door anderen, op het Jaar 900 gesteld wordt.

Onze oude Kronijk stelt die van Deventer en Ameland op 1046, en die van Drenth op 1047; schoon de Schrijver daarvan te voren gezegd had, dat Bisschop RATBOUD, overleden in ‘t Jaar 917, van Keizer LUDOVICUS en Koning KAREL, van Frankrijk, de bevestiging van Deventer en Thiel verworven had.

Dan, men dient hierbij aantemerken, dat Deventer, benevens andere Steden en Landen, meermaalen in oude tijden vervreemd, en van den eenen op den anderen overgegaan zijn, en nu eens na weinige, dan weder na veele Jaaren, door de Keizers, die het ligt viel te geeven, aan de Bisschoppen geschonken werden; zo dat het zeer mogelijk is, dat ook in 1046 dergelijke schenkaadje gedaan is.

BERNULP, als Bisschop, heeft binnen Utrecht zijnen naam vereeuwigd, door het stichten der twee Kollegiaale Kerken, als die van St. Pieter, en van St. Jan Baptist; en ook binnen Deventer, door de St. Lebuines Kerk, daar hij de Kanunniken, uit St. Salvators Monster te Utrecht, in plaatste. Hij overleed, na een bestuur van zeven-en-twintig Jaaren, Ao. 1054; hebbende, geduurende dien tijd, de regeering van zeven Roomsche Pausen beleefd. Na zijne begravenis, die geschiedde in de gemelde St. Pieters Kerk, werd hij gevolgd door WILLEM VAN GELDER. In ‘t Batavia Sacra vindt men van ‘s Mans leven, en van de mirakelen na zijn dood, gemeld.

Zie VOSSIUS, Jaarboeken. Oude Holl. Chronijk. GOUDHOEVEN. WINSEMIUS. VELDENAAR. Bat. Sacra, I, Deel, bl. 650 tot 657.

< >