Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie G
- Grondsop
- Grondspanning
- Grondspecie
- Grondspeculant
- Grondspeting
- Grondsteen
- Grondstelling
- Grondstem
- Grondsteun
- Grondstof
- Grondstroom
- Grondstuk
- Grondtaal
- Grondtakel
- Grondtal
- Grondtalie
- Grondteekening
- Grondtekst
- Grondtoon
- Grondtrek
- Grondvast
- Grondverbetering
- Grondverf
- Grondvergadering
- Grondverschuiving
- Grondverven
- Grondverzakking
- Grondvest
- Grondvesten
- Grondvlak
- Grondvlakte
- Grondvoorwaarde
- Grondvorm
- Grondvraagstuk
- Grondwaal
- Grondwaarheid
- Grondwater
- Grondweerstand
- Grondwerk
- Grondwerkstuk
- Grondwet
- Grondwetgever
- Grondwetsartikel
- Grondwettelijk
- Grondwettig
- Grondwoeler
- Grondwoord
- Grondwortel
- Grondzee
- Grondzeep
- Grondzuil
- Groninger
- Gronsen
- Gront
- Grontenzak
- Groom
- Groot
- Groot-nederland
- Groot-octavo
- Grootaalmoezenier
- Grootachtbaar
- Grootachting
- Grootambtenaarsexamen
- Grootbazuin
- Grootbedrijf
- Grootbek
- Grootbloemig
- Grootboek
- Grootboekkiezer
- Grootbrengen
- Grootburger
- Grootdadig
- Groote
- Grootedelachtbaar
- Grootelijks
- Grootemenschachtig
- Grootemenschenbedtijd
- Grootendeels
- Grooterd
- Grootgrondbezit
- Groothandel
- Groothans
- Groothartig
- Grootheer
- Grootheid
- Grootheidswaan
- Groothertog
- Groothoekig
- Groothouden )zich
- Groothout
- Grootigheid
- Grootje
- Grootkanselier
- Grootknecht
- Grootkop
- Grootkorrelig
- Grootkruis
- Grootluik
- Grootmachtig
- Grootmajoor
