Omzitten (zat om, omgezeten), (de samengestelde tijden zijn niet in gebruik), zoo gaan zitten, dat men met de voorzijde naar achteren komt: kom, zit eens om, dan kunnen we je van achteren ook eens zien; ook in dezen zin gewoonlijk echter gaan omzitten: ik ben gaan omzitten, omdat die felle hitte van den haard mij hinderde;
— gaan omzitten, ter zijde schikken, in den kring wat opschikken, omschikken: ga wat omzitten, dan is er voor mij ook nog plaats;
— onderling van zitplaats verwisselen;
— van zitplaats veranderen, anders gaan zitten.