Omzwalken (zwalkte om, heeft omgezwalkt), (van zeevarende pers.) her- en derwaarts zwalken, ten spel van wind en golven in verschillende richtingen omdrijven, op zee rondzwalken: hij heeft zijn heele leven op zee omgezwalkt; (van pers. in ’t algem.) omdolen, omzwerven, zoowel te land als te water: hij heeft in zijn leven al vrij wat omgezwalkt;
— (gemeenz.) daarom zocht ik maar spoedig een wijf, en daar heb ik nu zoo een dertig of veertig jaar mee omgezwalkt, het leven doorgegaan. OMZWALKING, v. (-en), het omzwalken.