Omzwalpen (zwalpte om, heeft omgezwalpt), (dicht.) (van stroomend water, vooral van de zee, de baren enz.) her- en derwaarts zwalpen, met zwellende golven heen en weder stroomen: triumf dan, tienvoud! klimme ons lied, zoo ver ’t omzwalpend nat moog bruisen; (van vaartuigen en de pers. die zich daarin bevinden) her- en derwaarts op de golven drijven, ten spel van wind en stroom in verschillende richtingen geslingerd worden: slechts ginder zwalpt, langs bank en platen, een visscher om, verzeild, verlaten;
—(omzwalpte, heeft omzwalpt), (dicht.) zwalpend omgeven: de baren omzwalpten het schip.