Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie N
- Nietig
- Nietigverklaring
- Niets
- Nietsbeduidend
- Niettegenstaande
- Niettemin
- Nieuw
- Nieuwachtig
- Nieuwbakken
- Nieuwelijks
- Nieuweling
- Nieuwemaan
- Nieuwen
- Nieuwers
- Nieuwerwets
- Nieuwgebonden
- Nieuwheid
- Nieuwigheid
- Nieuwigheidsbejag
- Nieuwjaar
- Nieuwjaarsbezoek
- Nieuwjaarwenschen
- Nieuwkoop
- Nieuwlichter
- Nieuwmaar
- Nieuws
- Nieuwsbericht
- Nieuwsgierig
- Nieuwskramer
- Nieuwtje
- Nieuwtjesbezorger
- Nieuwvorming
- Nieuwzilver
- Niezen
- Niezer
- Niflheim
- Nifteren
- Nigelle
- Nigromantie
- Nihil
- Nihilisme
- Nihilist
- Nihiliteit
- Nijd
- Nijdas
- Nijdassen
- Nijdasserig
- Nijdig
- Nijdigaard
- Nijdigheid
- Nijdnagel
- Nijdsch
- Nijdvleesch
- Nijf
- Nijfelen
- Nijgen
- Nijl
- Nijlbarbeel
- Nijlpaard
- Nijlreiger
- Nijnagel
- Nijpen
- Nijpend
- Nijper
- Nijphoutje
- Nijs
- Nijtekop
- Nijten
- Nijterig
- Nijver
- Nijveraar
- Nijverheid
- Nijverheidsgebied
- Nijverheidsman
- Nijverig
- Nik
- Nikkel
- Nikkelaar
- Nikkelblik
- Nikkelen
- Nikkelhoudend
- Nikken
- Nikker
- Nikkop
- Nikkoppen
- Niks
- Nimbus
- Nimf
- Nimfelijn
- Nimfenschaar
- Nimfkapel
- Nimmer
- Nimmermeer
- Nimmerzat
- Nimrod
- Niobe
- Niobium
- Nipa
- Nippe
- Nippel
