Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie N
- Nekpijn
- Nekslag
- Nekspier
- Nel
- Nemen
- Nemer
- Nemesis
- Nemoliet
- Neo
- Neocomien
- Neodarwinisme
- Neogeen
- Neographie
- Neologie
- Neologisme
- Neoloog
- Neomalthusianisme
- Neon
- Neophiet
- Neorama
- Nepent
- Neperiaansche staafjes
- Nepheline
- Nephralgie
- Nephriet
- Nephritis
- Nepotisme
- Neppe
- Neptunisch
- Neptunisme
- Neptunus
- Neptunusfeest
- Neptunusgordel
- Neptunuspost
- Nereïden
- Nerf
- Nerfkant
- Nergens
- Nergenshuizen
- Nerietslak
- Nering
- Neringdoende
- Neringrijk
- Nero
- Neroli
- Neroline
- Nerterologie
- Nerthus
- Nervatuur
- Nerven
- Nerveus
- Nervig
- Nervina
- Nervositeit
- Nervus
- Nes
- Nesch
- Neskebol
- Nesologie
- Nessus
- Nessushemd
- Nest
- Nestachtig
- Nestblijver
- Nestbol
- Nestei
- Nestel
- Nestelaar
- Nestelbeslag
- Nestelen
- Nestelgat
- Nesteling
- Nestelkoetsier
- Nestelkruid
- Nestellakei
- Nestelmaker
- Nesteltak
- Nesten
- Nesterig
- Nesterij
- Nesthaar
- Nestig
- Nestkorf
- Nestor
- Nestoriaan
- Nestplaats
- Nestpluimen
- Net
- Netbakje
- Netbreuk
- Netbroek
- Netel
- Netelachtig
- Netelachtigen
- Netelachtigheid
- Netelboom
- Netelen
- Netelgaren
- Netelig
- Netelkoninkje
