Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie N
- Neefsdochter
- Neemachtig
- Neen
- Neep
- Neepjeskapje
- Neer
- Neerdoen
- Neerhaal
- Neerlandicus
- Neerlandisme
- Neerlandist
- Neerpennen
- Neerslachtig
- Neerslag
- Neerstik
- Neerstreek
- Neet
- Neeten
- Neetoor
- Neffens
- Neg
- Negatie
- Negatief
- Negeeren
- Negen
- Negenbladig
- Negendaagsch
- Negende
- Negendehalf
- Negenderhande
- Negendooder
- Negendraad
- Negendubbel
- Negenendertiger
- Negenhelmig
- Negenhoek
- Negenhoeken
- Negenhoekig
- Negenhonderd
- Negenjaarsch
- Negenjarig
- Negenkuilen
- Negenmaal
- Negenmaandsch
- Negenman
- Negenmanneken
- Negenoog
- Negenponder
- Negenproef
- Negenstek
- Negenstekken
- Negental
- Negentallig
- Negentien
- Negentiende
- Negentiendehalf
- Negentienderhande
- Negentienhonderd
- Negentig
- Negentiger
- Negentigjarig
- Negentigtal
- Negenurig
- Negenvoud
- Negenvoudig
- Negenweker
- Negenwerf
- Negenwijvig
- Negenzijdig
- Neger
- Negeraap
- Negeren
- Negerhandel
- Negerij
- Negerin
- Negerkamp
- Negge
- Neggelat
- Neggen
- Négligé
- Negligeeren
- Negorij
- Negotiabel
- Negotiant
- Negotiatie
- Negotie
- Negotieeren
- Negotiepenning
- Negrillo
- Negrito
- Negus
- Nehalennia
- Nehrung
- Neigen
- Neiging
- Nek
- Nekhaar
- Nekken
- Nekkramp
- Neknagel