Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie N
- Nostalgie
- Nota
- Nota bene
- Notabel
- Notabele
- Notam
- Notariaat
- Notarieel
- Notaris
- Notarisambt
- Note
- Notebolster
- Noteboomen
- Noteboomenhout
- Notedop
- Noteeren
- Notelaar
- Notemuskaat
- Noten
- Notenbalk
- Notenhout
- Notenhouten
- Notenkraker
- Notenlijnen
- Noteschil
- Notie
- Notificatie
- Notificeeren
- Notitie
- Notorisch
- Notoriteit
- Notos
- Notre-dame
- Notulen
- Notulenboek
- Notweg
- Nouveautés
- Novaal
- Noveen
- Novelle
- Novellist
- November
- Novemole
- Novice
- Noviciaat
- Noviteit
- Nu
- Nuance
- Nuanceeren
- Nuchter
- Nuchterheid
- Nuditeit
- Nuf
- Nufachtig. nuffig
- Nuffen
- Nuffigheid
- Nugger
- Nuk
- Nukkig
- Nul
- Nulbak
- Nullen
- Nulliteit
- Nulmeridiaan
- Nulstelling
- Numerair
- Numereeren
- Numeri
- Numeriek
- Numero
- Numeroteeren
- Numeroteur
- Numidisch juffertje
- Numismatiek
- Numismatisch
- Nummer
- Nummeraar
- Nummerbriefje
- Nummeren
- Nummerijzer
- Nummuliet
- Nun
- Nunciatie
- Nuntius
- Nuptiaal
- Nurk
- Nurkachtig
- Nurken
- Nurkig
- Nurksch
- Nusselaar
- Nusselarij
- Nusselen
- Nut
- Nutritief
- Nutsavond
- Nutslezer
- Nutteloos
- Nutten
- Nuttig
