Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie I
- Invité
- Inviteeren
- Invlammen
- Invlammer
- Invlamsel
- Invlechten
- Invleesching
- Invlegelen
- Invlieden
- Invliegen
- Invlieten
- Invlijen
- Invloed
- Invloedrijk
- Invloedssfeer
- Invloeien
- Invlotten
- Invluchten
- Invocatie
- Invochtdoek
- Invochten
- Invoege
- Invoegen
- Invoegsel
- Invoer
- Invoerartikelen
- Invoerder
- Invoeren
- Invoerhandel
- Involgen
- Invollen
- Involveeren
- Invorderaar
- Invorderbaar
- Invorderen
- Invouwen
- Invragen
- Invreten
- Invriezen
- Invrijheidstelling
- Invulbiljet
- Invullen
- Invullingsdag
- Invulsel
- Inwaaien
- Inwaarts
- Inwaartsch
- Inwachten
- Inwalsen
- Inwandelen
- Inwarm
- Inwarmen
- Inwasschen
- Inwassen
- Inwateren
- Inweefsel
- Inweeken
- Inwegen
- Inweiden
- Inwellen
- Inwenden
- Inwendig
- Inwenken
- Inwentelen
- Inwerken
- Inwerkingtreding
- Inwerpen
- Inwerpsel
- Inweven
- Inwijdeling
- Inwijden
- Inwijder
- Inwijdingsfeest
- Inwijk
- Inwijken
- Inwikkelen
- Inwilligen
- Inwilliger
- Inwinden
- Inwindsel
- Inwinnen
- Inwippen
- Inwisselen
- Inwit
- Inwoekeren
- Inwoelen
- Inwonen
- Inwoner
- Inwortelen
- Inwrijven
- Inwringen
- Inwroeten
- Inzaaien
- Inzaat
- Inzabberen
- Inzage
- Inzagen
- Inzakken
- Inzamelaar
- Inzamelen