INVLIEGEN, (vloog in, is ingevlogen), vliegende in- of binnenkomen : de duiven vliegen uit en in;
— (fig.) met veel snelheid naderen of binnenkomen ; met volle snelheid vloog de trein het station in; de lucht invliegen;
— op. tegen iem. invliegen, iem. met geweld aanvallen : de ruiterij vloog op den vijand in;
— door vliegen breken : de duif heeft die ruit ingevlogen;
— snel breken ; hij sloeg met de vuist op de ruit en ze vloog in.