Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie E
- E
- E pur si muove
- E-duur
- E-mol
- Eagle
- Eau
- Eau-de-cologne-fabriek
- Eb
- Ebaucheeren
- Ebbeboom
- Ebben
- Ebbenhout
- Ebbenhouten
- Ebbenhoutwerker
- Ebdeur
- Ebeneeren
- Ebenist
- Ebionieten
- Eboniet
- Eburine
- Ecarté
- Ecarteeren
- Écartelé
- Ecce homo
- Ecclesia
- Ecclesiarch
- Ecclesiastisch
- Echange
- Echappade
- Echappement
- Echarpe
- Échec
- Échelle
- Échelon
- Échelonneeren
- Echelonswijze
- Echinieten
- Echo
- Echodicht
- Echoën
- Echolalie
- Echt
- Echtbreekster
- Echtbreken
- Echtbreker
- Echtbreuk
- Echtelieden
- Echtelijk
- Echteling
- Echtelingen
- Echteloos
- Echten
- Echter
- Echtgareel
- Echtscheiden
- Echtschender
- Echtstaat
- Eclaireer-eskadron
- Eclaireur
- Éclat
- Éclateeren
- Eclecticus
- Eclectisch
- Eclips
- Eclipseeren
- Ecliptica
- Eclogé
- Economie
- Economisch
- Economiseeren
- Economist
- Econoom
- Écossaise
- Écraseur
- Ectoparasieten
- Ectypon
- Ecu
- Ecusson
- Edammerkaas
- Edda
- Edder
- Eddyisme
- Edel
- Edelaardig
- Edelachtbaar
- Edeldom
- Edelduiven
- Edelen
- Edelgeboren
- Edelgesteente
- Edelgrootachtbaar
- Edelheid
- Edelhert
- Edelhoogachtbaar
- Edelknaap
- Edelmarter
- Edelmoedig
- Edelmogend
- Edelpapegaaien
- Edelroos