Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie E
- Elfmaal
- Elfproef
- Elfrank
- Elft
- Elftal
- Elftallig
- Elften
- Elfuurtje
- Elfvoud
- Elfvoudig
- Elge
- Elger
- Elgjeshout
- Elideeren
- Eliminatie
- Elimineeren
- Elisabeth
- Elisie
- Elite
- Elixir
- Elk
- Elkander
- Elkeen
- Elleboog
- Elleboogsbeen
- Ellegoed
- Ellemaat
- Ellen
- Ellende
- Ellendeling
- Ellendig
- Ellendige
- Ellendigheid
- Ellenijker
- Ellepijp
- Eller
- Ellestok
- Ellewaar
- Ellips
- Ellipsograaf
- Ellipsoïde
- Ellipsomanie
- Ellipticiteit
- Elliptisch
- Elmusvuur
- Elocutie
- Eloge
- Elongatie
- Eloquent
- Eloquentie
- Elp
- Elpenbeen
- Els
- Elsen
- Elst
- Elsvormig
- Elucidatie
- Elul
- Eluvium
- Elysée
- Elysium
- Elzebast
- Elzeblad
- Elzen
- Elzenbast
- Elzenbosch
- Elzenlaan
- Elzenpuist
- Elzestam
- Elzeviers
- Emailkleuren
- Emailleeren
- Emailleersel
- Emailleur
- Emailschilderen
- Emanatie
- Emanatietheorie
- Emancipatie
- Emancipeeren
- Emaneeren
- Emballage
- Emballeeren
- Emballeur
- Embarcadère
- Embargo
- Embarqueeren
- Embarras
- Embarrasseeren
- Embêtant
- Emblema
- Emblematisch
- Embolie
- Embonpoint
- Embouchure
- Embouté
- Embrasse
- Embrasure
- Embrouilleeren
- Embryo
