Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie A
- aansluipen
- Aansluitdoos
- aansluiten
- aansluiter
- aansluiting
- aansluitingsplaats
- Aansluitingsvoorwaarden
- Aansluitmof
- aansmeden
- aansmeerder
- aansmelten
- aansmeren
- aansmeulen
- aansmijten
- aansnauwen
- aansnede
- aansnellen
- aansnijden
- aansnoeren
- aansnorren
- aansnuiven
- aansoldeeren
- aanspannen
- aanspanner
- aansparren
- aanspatten
- aanspelden
- aanspelen
- aansperren
- aanspeten
- Aanspieën
- aanspieën, aanspijen
- aanspijkeren
- aanspijlen
- aanspinnen
- aansplitsen
- aanspoeden
- aanspoegen
- aanspoelen
- aanspoeling
- aanspoelsel
- aanspoken
- aanspoorder
- aansporen
- Aansporen 1
- Aansporen 2
- aanspraak
- aansprakelijk
- aansprakelijkheid
- aanspreekster
- aansprekelijk
- aanspreken
- aanspreker
- aanspreking
- aanspringen
- aansprong
- aanspugen
- aanspuwen
- aanstaan
- aanstaande
- aanstaarten
- aanstalte
- aanstampen
- aanstappen
- aanstaren
- aansteekkast
- aansteekster
- aansteigeren
- aanstekelijk
- aansteken
- aanstekend
- aansteker
- aanstellen
- aansteller
- aanstellerig
- aanstellerij
- aanstelling
- aanstemmen
- aanstempelen
- aansterken
- aansterven of aanbesterven
- aanstevenen
- aanstichten
- aanstijgen
- Aanstijven
- aanstikken
- aanstippen
- aanstoffen
- aanstoken
- aanstoker
- aanstommelen
- aanstonds
- aanstookster
- aanstoomen
- aanstoot
- aanstootelijk
- aanstooten
- aanstootend
- aanstoppen
- aanstopper