Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie U
- Uittrouwen
- Uittuilen
- Uitvaagsel
- Uitvaardigen
- Uitvaardiging
- Uitvaart
- Uitvaart(s)hoek
- Uitvaartlijn
- Uitvaartvlak
- Uitvademen
- Uitvagen
- Uitval
- Uitvallen
- Uitvaller
- Uitvalling
- Uitvalmonster
- Uitvalpercentage
- Uitvalpoort
- Uitvalpoortje
- Uitvaren
- Uitvechten
- Uitveegsel
- Uitvegen
- Uitveging
- Uitveilen
- Uitveiling
- Uitvenen
- Uitvening
- Uitventen
- Uitventer
- Uitventing
- Uitventster
- Uitverkiezen
- Uitverkiezing
- Uitverkocht
- Uitverkoop
- Uitverkoopsprijs
- Uitverkopen
- Uitverkoren
- Uitverkorene
- Uitverkorenheid
- Uitvertellen
- Uitverzoeken
- Uitveteren
- Uitvetering
- Uitvezelen
- Uitvieren
- Uitviering
- Uitvijlen
- Uitvijling
- Uitvinden
- Uitvinder
- Uitvindersgeest
- Uitvindersgenie
- Uitvinding
- Uitvindsel
- Uitvissen
- Uitvlakken
- Uitvlakking
- Uitvlammen
- Uitvliegen
- Uitvlieger
- Uitvlieten
- Uitvloeien
- Uitvloeiing
- Uitvloeiingsgesteente
- Uitvloeisel
- Uitvloeken
- Uitvlokken
- Uitvlokking
- Uitvlucht
- Uitvluchtje
- Uitvoer
- Uitvoerartikel
- Uitvoerbaar
- Uitvoerbaarheid
- Uitvoerder
- Uitvoeren
- Uitvoerend
- Uitvoerhandel
- Uitvoerhaven
- Uitvoerig
- Uitvoerigheid
- Uitvoering
- Uitvoeringsbeschikking
- Uitvoerinkje
- Uitvoerlijk
- Uitvoermarkt
- Uitvoeroverschot
- Uitvoerpremie
- Uitvoerproduct
- Uitvoerrecht
- Uitvoersaldo
- Uitvoersbevel
- Uitvoerscommando
- Uitvoerverbod
- Uitvoervergunning
- Uitvorsen
- Uitvorser
- Uitvorsing