Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uitvieren

betekenis & definitie

(vierde uit, heeft uitgevierd),

1. naar buiten vieren (een touw); —
2. ten einde vieren (doen uitlopen); — (fig.) (met gedachte aan feestvieren) geheel laten uitwerken: men moet een verkoudheid uitvieren, zo lang het huis houden tot men beter is.

< >