Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uitval

betekenis & definitie

m. (-len),

I. het uitvallen; in ’t bijz.
1. offensieve handeling van de verdediger buiten het front van zijn stelling tegen de aanvaller, inz. aanval der belegerden op de belegeraars; — (schermk.) beweging bestaande in: de rechtervoet dicht langs de grond vooruitbrengen, het linkerbeen strekken en de rechterarm uitstrekken, om de tegenpartij een stoot toe te brengen; 2. (fig.) plotselinge en agressieve losbarsting in woorden: ik was op zulk een uitval bedacht; een ruwe uitval;
3. het uitvallen van haar, veren e.d.;

II. wat uitvalt; — (econ.) mislukkingen tijdens het fabricageproces: repareerbare en definitieve uitval.

< >