(veegde uit, heeft uitgeveegd),
1. vegende verwijderen uit;
2. door vegen van stof en vuil reinigen : een kast, een gang, een schotel uitvegen; zijn ogen uitvegen, uitwrijven; — (fig.) iem. de mantel uitvegen, hem scherp doorhalen, berispen;
3. door vegen wegmaken, uitwissen : een woord uitvegen (op een schoolbord).