Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie A
- Aflezer
- Aflezing
- Aflichten
- Aflichting
- Afliegen
- Afliggen
- Aflijden
- Aflijnen
- Aflijvig
- Aflijvige
- Aflijvigheid
- Aflikken
- Aflikking
- Afloden
- Afloerder
- Afloeren
- Afloering
- Afloerster
- Aflogen
- Afloging
- Aflokken
- Aflokking
- Afloochenen
- Afloodsen
- Aflooien
- Afloop
- Afloopkraan
- Aflooplijn
- Afloopstok
- Aflopen
- Aflopend
- Afloper
- Aflosbaar
- Aflossen
- Aflosser
- Aflossing
- Aflossingsploeg
- Aflossingstermijn
- Aflossingsvoorwaarde
- Aflossingswedstrijd
- Aflossingswijze
- Afloten
- Afluiden
- Afluiding
- Afluien
- Afluisteraar
- Afluisteraarster
- Afluisteren
- Afluistering
- Afluizen
- Afmaaier
- Afmaaiing
- Afmaakster
- Afmaalen
- Afmaalsel
- Afmaanster
- Afmaken
- Afmaker
- Afmakertje
- Afmaking
- Afmakingscourtage
- Afmakingsprovisie
- Afmalen
- Afmalen, dichterlijk
- Afmaler
- Afmaling
- Afmanen
- Afmaner
- Afmangelen
- Afmangelen, ruilen
- Afmaning
- Afmarcheren
- Afmarmeren
- Afmars
- Afmartelen
- Afmarteling
- Afmatte nd
- Afmatten
- Afmatting
- Afmazen
- Afmeetbaar
- Afmeetbaarheid
- Afmelden
- Afmelding
- Afmelken
- Afmennen
- Afmenner
- Afmenning
- Afmergelen
- Afmerken
- Afmesten
- Afmesting
- Afmeten
- Afmeter
- Afmeting
- Afmetselen
- Afmijnen
- Afmijner
- Afmijning
- Afmijntoestel