Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afmatten

betekenis & definitie

(matte af, heeft afgemat), door te zware inspanning van lichaam of geest, door overmaat van arbeid, lijden of zorg, kwelling, verveling mat, zeer moe maken, uitputten: die examenstudie matte hem geheel af, zodat hij ze opgaf; de koorts, het langdurige ziekbed heeft haar afgemat; — (zegsw.) tot afmattens toe, zo lang of zo dikwijls, dat het ten laatste erg vermoeiend wordt;

(in het krijgsw.) de vijand afmatten, door herhaalde, marsen waartoe men hem uitlokt, of door gedurige aanvallen hem vermoeien, ongeschikt maken om op het beslissende ogenblik krachtig te handelen: groot is Wellington, waar hij in Spanje zijn vijand afmat; — zich afmatten, zich door vermoeienis uitputten, door te zware inspanning van lichaam of geest, door overmaat van arbeid enz.: de gevangene matte zich af in vruchteloze pogingen om zich van zijn boeien te bevrijden.

< >