Definities van Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal in de Ensie N
- napluizen
- napoleon
- Napoleontisch
- Napolitaan
- Napolitaans
- napraten
- nar
- narcis
- narcisme
- Narcissus
- narcosis, narcose
- narcoticum
- nardus
- narede
- narekenen
- narennen
- nargilèh
- naricht
- narigheid
- narijden
- naroepen
- narren
- narrenbel
- narrenkap
- narrig
- narwal
- nasaal
- nasaleren
- naschetsen
- naschilderen
- naschouw
- naschreeuwen
- naschrift
- naschrijven
- Nasi-gorèng
- nasi, nassi
- naslaan
- nasleep
- naslepen
- nasluipen
- nasmaak
- nasnede
- nasnuffelen
- naspel
- naspelen
- nasporen
- nasporing
- nastreven
- nastuk
- nasukkelen
- nat
- Nat. Mil
- natafelen
- natekenen
- natellen
- naterolie
- nathals
- Nathanaël
- natie
- natiebaas
- natiepaard
- natiewagen
- natijd
- nationaal
- Nationaal-socialist
- nationalisatie
- nationaliseren
- nationalisme
- nationaliteit
- nationaliteitsbeginsel
- nationaliteitsgevoel
- nativiteit
- natrium
- natriumcarboonaat
- natriumchloride
- natriumnitraat
- natriumsulfaat
- natron
- natte waren
- natten
- nattig
- nattigheid
- natura
- naturaliën
- naturalisatie
- naturaliseren
- naturalisme
- naturalist
- naturel
- naturellenkwestie
- naturelletje
- naturen
- natuur
- natuurbad
- natuurboter
- natuurdienst
- natuurdrift
- Natuurgeneeswijze, natuurgeneeskunde
- natuurgenoot
- natuurgenot