eene Stad in Gelderland, aan de Veluwe, bekleedende den derden rang onder de Steden van dat Kwartier. Indien het gevoelen van PONTANUS grond van zekerheid hadde, zou Wageningen al ten tijde der Romeinen, in de hoedanigheid eener Legerplaatze, bekend geweest, zijn; hij meent dat het Fada, bij TACITUS vermeld, het tegenwoordig Wageningen is.
Anderen, egter, spreeken dit gevoelen tegen. Zeker schijnt het, intusschen, dat de Stad, reeds in de Negende Eeuw, een aanweezen heeft gehad, onder den naam van Wagenwegen, en als onderhoorig aan het Dorp Loon, of Loonen. Meermaalen heeft Wageningen de kanswisselingen des Oorlogs ondergaan, vallende het nu in; deeze, dan wederom in andere handen. Van wegen deszelfs ligginge, als zijnde een voorburgt van de Veluwe en de Betuwe, hebben ’er de Hertogen van Gelder, ten allen tijde, veel werks van gemaakt. Van ouds behoorde het onder de Steden van het vermaarde Hanze-Verbond,en wierdt,als zodanig,op de Vergaderingen dier Steden, te Lubek, of te Keulen beschreeven. Eene hevige opschudding, gelijk elders in de Provincie Gelderland, rees ’er, in den aanvang deezer Eeuwe, binnen Wageningen. Men lag 'er over hoop, over de uitsluiting van den Prinse VAN ORANJE uit den Raad van Staate. Op eene Kwartiersvergadering hadden, nevens de Stad Arnhem, die van Wageningen deeze uitsluiting zeer ernstig gedreeven.
Onverhoeds traden deeze in ’t gevoelen der Ridderschap, die beweerde dat de zaak op eene Landschapsvergadering moest worden afgedaan. Nogthans deeden de Gemeenslieden van Wageningen de Afgevaardigden der Stad vermannen, om te stemmen volgens hunnen last. Tot de uitsluiting van den Prinse wierdt hier op bij de meerderheid beslooten.De band van Eenigheid was dus tusschen de Geldersche Steden gebroken. Op een Kwartierdag, die binnen Arnhem wierdt gehouden, openbaarde zich ’t eerst dceze afkeerigheid, over ’t begeeven van zekere Ampten; waar omtrent vier van de zeven Afgevaardigden van Wageningen van die van Arnhem vershilden. Een hevig morren ontstondt er onder ’t volk, klaagende dat zij hunnen pligt overtreeden hadden. De Gemeenslieden wierden verdagt gehouden bij de Regeering, dit vuur gestookt te hebben: waarom zij aanzoek deedt bij de Schutterij en Gilden om dezelve te doen afzetten. In weerwil der tegenkantinge van zommigen, geschiedde dit op staanden voet.
Onder de afgezettte Gemeenslieden bevondt zich GODARD VAN ISSUM; deeze, tevens Hopman over eene bende Vrijwilligers, bragt zijn volk op de been, ondanks het verbod der Regeeringe. Een ander, JAN AALDERS genaamd, verzogt hulp te Arnhem, en verworf dezelve. Aan het hoofd van eenige Vrijwilligers, en met vier stukken geschut, trokken twee Burgemeesters, op besluit der Wethouderschap, op Wageningen aan, alwaar de Schutterij thans onder de wapenen stondt. Men hieldt ’er de Poorten geslooten, en deedt den Arnhemmers aanzeggen, dat ze zich voor daadelijkheden hadden te wagten; welke deeze betuigden niet in den zin te hebben, mids men de Poorten opende; waar naar men evenwel geene ooren hadt.
Die van Arnhem, midlerwijl, eenen Burger-Schildwagt buiten de Stad aangetroffen, en door denzelven de Regeering tot een mondgesprek hebbende doen uitnodigen, tradt de voorzittende Burgemeester met drie Schepenen na buiten. Zij waren naauwiijks bijeen, of een der Arnhemsche Burgemeesters trok den Degen, riep met luider stemme: „ Deeze zijn het, welke wij moeten hebben; nu zijn ze in onze magt”; en voorts hen hun Zijdgeweer hebbende doen afneemen, wierden ze na Wageningen te rug gevoerd.
De Poorten waren hier nog al geslooten: weshalven die van Arnhem voor dezelve het geschut plantten, en zich door geweld een en weg baanden. Straks voerde men de gevangene Heeren na ’t Stadhuis, en hielde ze in strenge hegtenisse, tot diep in den nacht, wanneer ze na de Stads Poort gebragt, en aldaar, door twee Stads Boden, uit naam der afgezette Gemeenslieden, van hunne bediening en den daar op gedaanen Eed ontslagen zijnde, na Arnhem gevoerd wierden. Doch zij zaten hier niet lang, maar keerden wel ras, onder geleide, en nog als gevangenen, na Wageningen. Op verzoek der bloedverwanten en een goed getal burgers, beslooten eerlang de Staaten van Gelderland, dat de Wageningsche Heeren op vrije voeten gesteld en in hunne Ampten zouden hersteld worden. Ook wierden ze te raade, eenig Krijgsvolk derwaarts te zenden, om een waakend oog te houden op de rust der Stad.
De Wageningsche Heeren wierden hersteld in hunne waardigheden. Het gerugt wegens het naderen van Krijgsvolk deedt de zulken, die de hand hadden gehad in het bemagtigen van de Stad, besluiten om buitens lands te wijken. De Vrij-Corpsen, of Vrijwilligers, die ginds en elders een schrik en teugel waren voor de Regeeringe, wierden, volgens Plakaat van ’s Lands Staaten, overal afgeschaft en verbooden. Ook wist men te bewerken, dat de Wethouders in de Steden voor hun leeven wierden aangesteld, en dat deeze de openvallende plaatzen zouden vervullen uit een dubbel getal, door de Burgerij benoemd. Van hier dat de Gemeente zich grootlijks bedroogen zag, ten aanzien van het deel, welk zij gehoopt hadt te zullen hebben in het verkiezen van haare Wethouders.
Wageningen ligt omtrent drie uuren van Arnhem, en even zo verre van Nijmegen, aan de Rhijndijk. De omliggende oord is niet onvrugtbaar, vooral in het Westen der Stad, alwaar men eenen Berg heeft, die goed Koorn voortbrengt. Op deszelfs top plagt een Kerkje te staan, Oud-Wageningen genaamd. Zedert het einde der Vijftiende Eeuwe is het niet meer in weezen; het wierdt toen verbrand. De Stad heeft twee Poorten: de Neude-Poort en de Berg-Poort. Aan den Rhijnkant ziet men eene fraaie Haven.
Voorts heeft de Stad, die op ruim vierhonderd Huizen wordt begroot, van binnen geen ongevallig aanzien, door verscheiden fraaie en geregelde gebouwen. Onder deeze munten uit de Huizen, door den Hoog Edelen Heer LUBERT ADOLF TORK, Heer van Roozendaal en Burgemeester van Wageningen, getimmerd. Ook staat op den grond van het aloude Kasteel een fraai gebouw.
Het Stadshuis heeft een een bevallig aanzien, zijnde in den hedendaagschen smaak getimmerd, van buiten en van binnen bekoorlijk versierd. Men heeft ’er niet meer dan ééne Kerk, ten dienste der Hervormden. Twee Predikanten neemen aldaar den dienst waar. Voorts heeft men ’er een Gasthuis, een Weeshuis, een Stads School, en eene Statie van Roomschgezinden. De Regeering van Wageningen bestaat uit een Kollegie van Schepenen, ook wel Burgemeesters en Raaden genoemd bestaande uit tien persoonen, welken een Sekretaris is toegevoegd. Het Kollegie van Gemeenslieden bestaat uit twaalf persoonen. Wageningen zendt, op zijne beurt, eenen Afgevaardigde ter Generaliteit, gelijk ook in de Admiraliteits Kollegien.
Deeze Afgevaardigden moeten tweehonderd Guldens, van hunne wedde, ten behoeve van Stads Kasse, uitkeeren. Eindelijk merken wij nog aan, dat het Regtsgebied van Wageningen zich uitstrekt, Oostwaarts buiten de Stad, tot aan het Beekje ter Harten, ’t welk zich in den Rhijn ontlast, en Westwaarts tot aan Grebbendijk, over het zo genaamde Wageninger broek.