RAAD VAN STAATE, eene Vergadering van Afgevaardigden der zeven Veréénigde Provincien, tot de gewigtigste belangen, den algemeenen welvaart des Lands betreffende, doch tegenwoordig minder uitgebreid in magt en bewind, dan bij de eerste oprigting. Ondanks der vereeniginge, in den Jaare 1579, tusschen de Gewesten geslooten, bestondt de Raad, bij deszelfs eerste opkomst, in den Jaare 1583, uit de Afgevaardigden van slegts drie Provincien, Holland, Zeeland en Utrecht; de overige, hoewel insgelijks aangezogt, konden, deswegen, tot geen besluit koomen.
Twaalf Leden maakten in ’t eerst de Vergadering uit, ieder op eene wedde van vijftienhonderd Guldens. Holland zondt zes, de twee overige ieder drie Afgevaardigden. Prins WILLEM DE I was aan ’t hoofd van den Raad, en voerde ’er het hoogste gezag. Naa diens overlijden, vervulde MAURITS de opengevallene plaats. De Opperheerschappij van 't geheele Land was nu genoegzaam aan den Raad opgedraagen, en zo wel het bestieren van den Oorlog als van ’s Lands penningen in deszelfs handen gesteld; met de verpligting, egter, om aan de bijzondere Landschappen, van tijd tot tijd, rekenschap en verantwoording te moeten doen. Men moet hier bij aanmerken, dat de Raad van Staate, in deeze vroege tijden, de plaats bekleedde van de Algemeene Staaten, als welke tot nog toe geene aanhoudende Vergaderingen hielden, maar slegts van tijd tot tijd bij een kwamen. Zedert wierdt het gezag des Raads merkelijk verminderd, en de Regeering der Veréénigde Gewesten, in alles wat derzelver bescherming en onderlinge verbintenis betrof, welke dezelve dus lang geoeffend hadt, merkelijk ingekort en bepaald. Dit geschiedde vooral bij de Instructie van den Jaare 1651, die nog tegenwoordig, immers in de voornaamste bijzonderheden, gevolgd wordt. Nog tegenwoordig, zo wel als bij de eerste oprigting, bestaat de Raad van Staate uit twaalf Leden. Gelderland zendt ’er een, Holland drie, Zeeland twee, Utrecht één, Friesland twee, Overijssel één, en Groningen en Ommelanden twee Afgevaardigden. De meeste Leden zitten ’er drie jaaren, of langer, naar ’t welbehaagen hunner Provincie. Alleen het Lid, welk wegens de Ridderschap van Holland verschijnt, en de twee Zeeuwsche Afgevaardigden, zitten ’er voor hun geheele leeven. In den Raad van Staate stemt men niet bij Provincien, maar hoofd voor hoofd. De Thesaurier Generaal en de Griffier van hun Hoog Mogende hebben ’er insgelijks zitting, doch slegts eene raadpleegende stem. Zints de waardigheid van Stadhouder erflijk is verklaard, is dezelve het eerste Lid van den Raad van Staate, en heeft ’er eene beslissende stem.De voornaame bezigheid van den Raad van Staate bepaalt zich tegenwoordig tot de Krijgszaaken en de bestiering der Geldmiddelen van den Staat, zo wel in tijden van Oorlog als van Vrede. Over de middelen van bescherminge wordt doorgaans geraadpleegd met Afgevaardigden der Algemeene Staaten, en het besluit door de laatstgenoemden in hunne Vergadering gebragt. Jaarlijks maakt de Raad van Staate eenen staat op van de gewoone uitgaven voor het daar aan volgende jaar, het algemeene Krijgsweezen betreffende, en alles ’t geen daar onder begreepen is. Onder de benaaming van Gewoone Staat van Oorlog brengt de Raad van Staate, met den Stadhouder aan ’t hoofd, deeze begrooting over in de Vergadering der Algemeene Staaten. Jaar op jaar vertrekken ’er Afgevaardigden van den Raad van Staate na de Generaliteits Landen, ter bezigtiginge van de Vestingwerken en Magazijnen, en het doen van Verpagtingen. Een groot Jagt hebben ze ten hunnen dienste, op hunne togten na Brabant en Vlaanderen. Daarenboven zendt de Raad van Staate, in tijden van Oorlog, eenen Afgevaardigde te velde, onder andere om zorge te draagen voor de Oorlogs- en Mondbehoeften. Merkelijke voordeelen verschaffen deeze Kommissien, grooter dan de Leden van eenige andere Kollegien genieten. De Leden van den Raad van Staate voeren den tijtel van EDEL MOGENDE HEEREN.