Gouden horizon encyclopedie

Dr. B.M. Parker (1959)

Gepubliceerd op 07-10-2024

EVOLUTIE

betekenis & definitie

Toen de aarde nog jong was, zo geloven de geleerden tegenwoordig, droeg ze nog geen leven. Pas één miljard (duizend miljoen) jaar geleden verschenen de eerste levende wezens: eencellige planten en dieren, die met het blote oog niet eens gezien konden worden, maar die de voorouders waren van alle levende wezens op aarde.

Het duurde miljoenen en miljoenen jaren voor uit die eerste, eencellige planten en dieren zulke wezens als de walvis en de eik ontstaan waren. Dat wordingsproces wordt ‘evolutie’ genoemd.Dat er een evolutie heeft plaatsgevonden, is bewijsbaar uit de talrijke fossielen, die over de gehele wereld gevonden zijn. Fossielen zijn overblijfselen of afdrukken van planten en dieren, die reeds lang uitgestorven zijn. Aan de hand van die fossielen kan de wetenschap vaststellen, hoe het leven op aarde zich geleidelijk ontwikkeld heeft. Zoals hierboven reeds gezegd, was er ook vóór die tijd al leven op aarde - maar dat leven was zo nietig en zo vergankelijk, dat het geen duidelijk herkenbare sporen heeft achtergelaten. 500 miljoen jaar geleden leefden alle planten en dieren in de zee. Het land was kaal en onbegroeid; het was een onvriendelijk landschap van naakte rotsen. Geen van de toenmaals levende dieren had een wervelkolom.

De dierenwereld werd beheerst door de zg. ‘invertebraten’, dat ‘ongewervelden’ betekent. De grootste dieren uit dit tijdperk waren de trilobieten: de oudste familieleden van onze krabben en kreeften. Andere zeebewoners uit die dagen waren schelpdieren, sponzen en kwallen, slakken en wormen en miljoenen kleine, eencellige diertjes, die de grotere tot voedsel dienden. In de buurt van de kust groeiden de voornaamste planten uit dat tijdperk: de zeewieren. In de loop van miljoenen jaren verschenen er andere ongewervelde dieren in de zee. Koralen en zeesterren verschenen op het toneel; de bodem was bedekt met schelpdieren en zeelelies; er kropen waterschorpioenen rond en er ontstonden dieren met vangarmen: de voorlopers van onze inktvissen.

Het Tijdperk van de Invertebraten duurde bijna 200 miljoen jaar. Aan het einde van deze periode leefden de meeste planten en dieren nog steeds in het water.

Er waren echter al enkele planten en dieren, die zich aan land gewaagd hadden. Het eerste dier dat dit avontuur aandurfde, was (voor zover bekend) de schorpioen; de eerste landpioniers uit de plantenwereld leken veel op de korstmossen van tegenwoordig.

Terwijl het leven op het land zich langzaam ontwikkelde, verschenen in het water de vissen; de eerste dieren met een wervelkolom. In betrekkelijk korte tijd veroverden ze de zee; 40 miljoen jaar na het tijdperk van de invertebraten begint een periode, die wel het tijdperk van de Vissen wordt genoemd. In deze tijd ontstond ook een tweede groep dieren met een ruggegraat: de amfibieën. Deze nieuwe diersoort omvatte de verre voorouders van onze kikkers en salamanders; de amfibieën leefden deels in, deels buiten het water. Intussen breidde de groep van ruggegraatloze dieren zich uit met de insekten en verschenen er op het land ook nieuwe, grotere planten: varens, paardestaarten en wolfsklauwen.

In de volgende 50 miljoen jaar werd een groot gedeelte van het land bedekt met dichte wouden, die weinig leken op onze tegenwoordige bossen. Ze bestonden uit reusachtige varens, wolfsklauwen en paardestaarten. Het tijdperk, waarin deze planten de aarde beheersten, wordt heel vaak het Carboon of Steenkool tijdperk genoemd. Veel van die wouden werden later namelijk onder nieuwere aardlagen bedolven en veranderden op die manier in de steenkool, die wij tegenwoordig nog steeds uit de grond halen. Gedurende het Steenkooltijdperk lagen grote amfibieën zich te zonnen aan de oevers van uitgestrekte moerassen. Libellen van ongehoorde afmetingen gonsden tussen de stammen en reusachtige kakkerlakken renden over de bodem.

Aan het einde van het Carboon verscheen er een derde groep gewervelde dieren: de reptielen. Gedurende de volgende 160 miljoen jaar beheerste deze groep de aarde.

De eerste reptielen leken nog veel op de amfibieën. Maar ze veranderden snel; er ontstonden tientallen soorten, die sauriërs genoemd worden en die heel vaak uitgroeiden tot reusachtige monsters. Onder hen waren zowel planten- als vleeseters; meestal liepen deze op vier, soms op twee poten. Niet alle reptielen uit dit tijdperk bleven op de bodem leven. Er ontstonden ook vliegende reptielen, die we nu ‘pterosauriërs’ noemen; een Grieks woord, dat ‘vliegende hagedissen’ betekent. Talrijke reptielen ook keerden terug naar het water.

Meren en binnenzeeën krioelden van schildpadden, ichthyosauriërs, plesiosauriërs en krokodillen. Alle tezamen slaagden ze er echter niet in de vissen uit te roeien.

Gedurende deze periode verschenen ook de eerste vogels en de eerste zoogdieren. Belangrijke nieuwe plantensoorten, die in dit tijdperk ontstonden, waren de coniferen en de bloemplanten.

De heerschappij der reptielen eindigde 70 miljoen jaar geleden en werd gevolgd door een periode, waarin de Zoogdieren op de voorgrond traden. De meeste sauriërs stierven uit; de soorten, die de overgang overleefden, werden de voorouders van onze schildpadden, krokodillen, hagedissen en slangen. Aanvankelijk leefden alle zoogdieren op het land. Het duurde echter niet lang of een aantal ervan keerde op hun beurt terug naar het water en paste zich aan dit element aan. Onder hen waren de walvissen, de zeehonden en de otters.

In het begin van deze periode waren de verschillende landsoorten betrekkelijk klein.

Later ontstonden er grotere typen zoals de nu uitgestorven neushoornsoort Baluchitherium, het grootste landzoogdier, dat ooit geleefd heeft. Veel van die eerste zoogdiersoorten zijn inmiddels uitgestorven; andere bleven bestaan maar veranderden in de loop van miljoenen jaren sterk van uiterlijk. Onder die laatste soorten behoren de olifant en het paard. In het zoogdiertijdperk ontstonden ook reusachtige vogelsoorten, die voor het grootste gedeelte eveneens zijn verdwenen.

Een a twee miljoen jaar geleden begon de aarde in de greep te komen van een grote Ijstijd. Doordat zowel vogels als zoogdieren warmbloedig zijn en zich vrij gemakkelijk kunnen aanpassen aan temperatuurverschillen, overleefden de meeste soorten deze koude periode. Gedurende deze periode ontstond ook de eerste mens - al weet niemand precies wannéér. Want juist gedurende deze periode hebben de bloemdragende planten zich over de gehele wereld verspreid en de vroegere soorten praktisch verdrongen.

Zal het Tijdperk van Zoogdieren nimmer eindigen? Of zullen andere soorten de zoogdieren verdringen zoals zij het de reptielen hebben gedaan? Niemand weet het antwoord - maar voorlopig ziet het er nog niet naar uit dat de zoogdieren het veld zullen moeten ruimen.

< >