Definities van Nederduitsche spreekwoorden in de Ensie G
- Ga uit myn schuit, gy bederft myn vracht
- Gaap, als u de pap geboden word
- Gaat meê, de vracht is u geschonken
- Gaf zy my wat? of k.... zy in myn hand
- Gebrande kinderen schroomen ’t vuur
- Gedeelt vuur brand qualyk
- Gedreigde lieden leven langst
- Geeft men hem den vinger, hy grypt naar de geheele hand
- Geeft my aan de andere zijde ook wat
- Geeft my de hand
- Geeft tijd, zei koekenbakker
- Geen verken sterft van een vuilen troch
- Geen zo quaade moeder, of zy had geerne een goede dochter
- Geen zwaarder rouw, dan om geldverlies
- Gekken gryzen niet
- Gekoppelde schaapen verdrinken
- Gelijk de waard is, betrouwt hy zyn gasten
- Gelijke moniken, gelijke kappen
- Gelijke schotelen maken geen scheele oogen
- Gelooft geen’ monik, of hy hebbe hair in de hand
- Gelyk gy hem ziet, moogt gy hem schilderen
- Gemeenepotten met heeren zieden wel sterk; maar deelen qualyk
- Geoogt brood, en blinde kaas
- Gereed geld lyd geen kommer
- Getruggelt brood is goed voor lazary
- Gezelschap doet dooien
- God behoede ons voor groot geluk
- God betere’t!
- God helpt den sterksten
- God woud ’s, is aller beden moeder
- God woud’s
- God wreekt, daar hy niet spreekt
- God zegene ons!
- Goed gezelschap maakt korte mylen
- Goed ronds, goed zeeuwsch
- Goed voeder, en een warme stal
- Goede gezellen zyn quaade leidslieden
- Goede moed is half teergeld
- Goede raad is duur
- Goede waarepryst zich zelve
- Goede weg om, is geen krom
- Goede woorden! waren zy goed om te eeten
- Goede wyn behoeft geen krans
- Goeden dag hofstede
- Goeden dag u allen, zei de vos; doe quam hy in ’t ganzenkot
- Graaf ego bouwt wel, en heeft schoone paarden
- Groote narren moeten groote bellen hebben
- Groote visschen scheuren ’t net
- Gy fielt daar gy zyt
- Gy haalt daar een schoonen knoop meê toe
- Gy hebt daar niets te verhakstukken
- Gy hebt monds genoeg, maar gaap zo wyd niet
- Gy hebt u braaf uitgeslooft
- Gy komt om een kooltje vuur
- Gy moet aan dien zak niet heffen
- Gy moet voor my niet mank gaan
- Gy staat te lang met den kelk
- Gy zit daar wel en koekeloert
- Gy zult niet meer eerst raaden
- Gy zult noch een anderen gang moeten gaan, om dien hoek te boven te zeilen
- Gy zult’er wel komen met uw eentje