In de Bijbel voorkomende onder de naam „Algummimhout”, 2 Kron. 2 : 8; 9 : 10, en „Almuggimhout”, 1 Kon. 10 : 11. Het is afkomstig van Pterocarpus santalintis, een boom uit tropisch Azië.
Het hout is welriekend en leent zich uitnemend voor bewerking. De Phoeniciërs, de scheepvaarders der Oudheid, leverden het aan Salomo, die het gebruikte voor de tempeltrappen en voor de muziekinstrumenten van het grote tempelkoor, 1 Kon. 10 : 12. Later gingen Salomo’s zeelieden met de Phoeniciërs mee om het te halen, 2 Kron. 8 : 17—18; 9 : 10.