Er komen in Palestina vrij veel alleenstaande b. voor, die soms een enorme afmeting kunnen hebben. Van ouds hadden ze dikwijls betekenis als herinnering.
Bekend is de „eik van Abraham”, oorspronkelijk blijkens de grondtekst een terebint te Mamre bij Hebron, Gen. 13 : 18, nog bestaande tijdens Flavius Josephus en zelfs door Eusebius (4e eeuw n. C.) genoemd. Later werd een Steeneik (Quercus Ilex) ten NW. van Hebron als zodanig aangewezen. Deze heeft een ouderdom van 600 jaar bereikt, had een omvang van 7½ m en een hoogte van 15 m en is in de winter van 1888/’89 door de storm geveld. Van verschillende andere bomen wordt melding gemaakt, vnl. terebinten, Gen. 12 : 6; 35 : 4; Richt. 4 : 11; 6 : 11; 9 : 6; 9 : 37, maar ook eiken, Gen. 35 : 8, en tamarisken, Gen. 21 : 33; 1 Sam. 22 : 6; 31 : 16. — Voor olieachtige b. zie Olijfwilg. Zie ook Bos, Eik, Tamarisk, Terebint.