De betekenis van de n. werd in Israël veel meer beseft en daaraan werd veel meer waarde gehecht dan dit onder ons het geval is. Dit geldt allereerst van God Zelf.
Naam van God is dat wat van Hem gekend kan worden. Als Hij Zich b.v. Jahwe noemt, dan openbaart Hij Zich als de onveranderlijke Verbondsgod. Vandaar, dat Hij het 3e gebod gegeven heeft, dat ontheiliging van Zijn n. verbiedt, Ex. 20 : 7; Deut. 5 : 11. De Here God bracht tot de mens al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels, om te zien, hoe hij het noemen zou; en zoals de mens elk levend wezen noemen zou, zo zou het heten. En de mens noemde n. voor al het vee en voor het gevogelte des hemels en voor al het gedierte des velds, Gen. 2 : 19, 20. De mens drukte door die n. het wezen van deze dieren uit. In Israël konden zowel de vader als de moeder een n. aan hun kind geven. Deze n. drukte dikwijls de verwachting uit, die men ten opzichte van dat kind had (b.v. Kaïn, Noach), maar ook dankbaarheid en andere stemmingen. De Here beval weleens een bepaalde n. aan een kind te geven. Dan was die n. profetie (b.v. in het geval van de kinderen van Hosea, van die van Jesaja; dan de n. Johannes en Jezus in het N.T.). Het kind werd weleens naar familieleden genoemd, Luc. 1 : 61. Op de 8e dag werden de jongetjes besneden en ontvingen zij tevens hun n., Lev. 12 : 3; Luc. 1 : 59 v.; 2 : 21. In vergelijking met het totaal-aantal der n. zijn die, welke aan dieren ontleend zijn, heel weinig, zodat men ten onrechte beweerd heeft, op grond van het gebruik van diern. voor mensen, dat in Israël voorkwam het z.g. totemisme, d. w. z. de verering van dieren als stamvaders. Die diern. vertolken een eigenschap, die men aan het kind toewenste, of zij zijn bedoeld als een liefkozing: Debora = bij, Jona = duif, enz. Naar aanleiding van gedenkwaardige voorspellingen of feiten werd de naam weleens veranderd: Abram — Abraham, Sarai — Sara, Jakob — Israël, Gideon — Jerubbaäl, Simon — Petrus e. a. Geliefd waren n., waarin n. van God voorkwamen: Samuel, Elia, Zacharia enz.