Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

SALOMO

betekenis & definitie

„rijk aan vrede”, of: „rijk aan heil”, de zoon en opvolger van David. Hij regeerde over Israël en over Juda, dus over het nog niet gescheurde rijk van David 972—932 v.

C. Over die regering handelen 1 Kon. 1 : 1—11 : 43; 1 Kron. 29 : 20—2 Kron. 9 : 31. Zie over zijn troonsbestijging, die nog tijdens het leven van zijn vader plaats vond, Adonia, David. S. was het kind van David en Bathseba. Hij werd ± 990 v. C. geboren. Jahwe had hem lief en zond een boodschap door de profeet Nathan en noemde hem Jedidja = beminde van Jahwe, 2 Sam. 12 : 24, 25. Daaruit bleek reeds, dat S., hoewel hij niet de oudste zoon van David was, tot de troon was bestemd. Uit 1 Kron. 22 : 9, 10 blijkt, dat David reeds vóór de geboorte van S. van Jahwe de aanwijzing had gekregen, dat hem een zoon zou geboren worden, die een man van rust zou zijn. Hij zou S. heten en Jahwe zou vrede en rust over Israël geven in zijn dagen. S. is als vredekoning het type van de Messias, de grote Vredevorst; zó moet hij, niettegenstaande de donkere plekken, die zijn beeld ontsieren door zijn zonden, toch gezien worden. S. is beroemd door zijn wijsheid, door zijn tempelbouw, door zijn rijkdom. Onder David en S. bereikte het rijk van Israël en Juda zijn grootste uitgestrektheid. Helaas heeft S. op latere leeftijd toegegeven aan zijn heidense vrouwen en is hij naast Jahwe de afgoden gaan dienen. Daardoor heeft hij het oordeel over zich gehaald, dat, hoewel niet bij zijn leven, dan toch dadelijk na zijn dood, het rijk werd genomen uit de hand van zijn zoon en 10 stammen aan Jerobeam werden gegeven, 1 Kon. 11 : 26—40. Ook S. was niet de volkomen theocratische koning, de Messiaanse rechtvaardige Heerser over de mensen, 2 Sam. 23 : 3. Toch had hij veel heerlijkheid en macht. Hij was heerser over al de koninkrijken van de Eufraat tot het land der Filistijnen, tot de grens van Egypte, 1 Kon. 4 : 21, 24. Juda en Israël woonden gerust, ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, 1 Kon. 4 : 25. Toch had S. twee buitenlandse tegenstanders: Hadad van Edom en Rezon van Damascus. In het binnenland werd later Jerobeam zijn vijand, 1 Kon. 11 : 14—40. Nadat David gestorven was (zie over de vermaningen en raadgevingen, die hij aan S. nog op zijn sterfbed gaf, 1 Kon. 2 : 1—9), kreeg S. al spoedig te beslissen over het verzoek van Adonia om de hand van Abisag. Terecht zag hij in dit verzoek een groot gevaar voor de troon. Het kostte Adonia en Joab het leven; Abjathar werd verbannen naar zijn landgoed te Anathoth. Simeï kreeg het verbod, om Jeruzalem te verlaten. Toen deze dit na 3 jaar overtrad, werd ook hij terechtgesteld. In plaats van Joab werd Benaja bevelhebber van het leger. Zadok werd in de plaats van Abjathar als hogepriester aangesteld. De schrijver van 1 Kon. 2 trekt uit dit alles de conclusie, dat het koningschap in de hand van S. bevestigd was. Dat S. machtig geworden was, blijkt uit zijn huwelijk met een dochter van de Farao van Egypte, 1 Kon. 3 : 1. Men kan denken aan een van de laatste Farao’s der 21e of Tanietische dynastie. Zie Egypte. Zij was zeker niet de eerste vrouw van S., want Rehabeam was reeds bij S.’s troonsbestijging 1 jaar, 1 Kon. 11 : 42; 14 : 21. Te Gibeon verscheen Jahwe aan S. in een droom en zeide: „Vraag wat Ik u geven zal.” Hij vroeg toen een opmerkzaam hart om des Heren volk te richten, door te onderscheiden tussen goed en kwaad, 1 Kon. 3 : 9; hij vroeg om wijsheid en inzicht, 2 Kron. 1 : 10. Omdat hij dit gevraagd had, beloofde God hem rijkdom en eer er bij, zoals de koningen vóór hem niet gehad hadden en zoals na hem niet zijn zou. Bovendien zou hij een lang leven ontvangen, indien hij op Jahwe’s wegen zou wandelen. S. is niet bijzonder oud geworden, ongeveer 60 jaar. Een voorbeeld van S.’s wijsheid in de rechtspraak levert ons het verhaal van de twee vrouwen, die beiden beweerden de moeder te zijn van een kind, terwijl er een ander kind, dat aan een van haar behoorde, gestorven was. S. weet de ware moederliefde aan het licht te brengen door zijn voorstel het levende kind te doden, 1 Kon. 3 : 16—28. S. organiseerde het rijk. Hij stelde over geheel Israël 12 landvoogden aan, die ieder voor een bepaalde maand moesten zorgen voor het binnenkomen der koninklijke inkomsten, 1 Kon. 4 : 7—20. Bij wat 1 Kon. 4 : 26—28 over de paarden van S. gezegd wordt, zij er op gewezen, dat in Megiddo de overblijfselen van stallen van S. zijn opgegraven. Hij werd beroemd door zijn macht en rijkdom, maar ook door zijn wijsheid. De wijsheid van S. was groter dan die van alle Oosterlingen; 3000 spreuken en 1005 liederen worden er op zijn naam gesteld, 1 Kon. 4 : 32. In het boek der Spreuken leren wij spreuken van hem kennen. Ook over bomen en dieren sprak hij, 1 Kon. 4 : 33. En uit alle volken kwamen er om zijn wijsheid te horen, van al de koningen der aarde, die van zijn wijsheid gehoord hadden, 1 Kon. 4 : 34; 10 : 1—14; 2 Kron. 9 : 1—12 (het bezoek van de koningin van Scheba; zie Scheba). Zie over de verhouding van S. tot Hiram, de koning van Tyrus, in verband met de tempelbouw, Hiram 1 en over de kunstenaar voor het werk in koper Hiram 2. Over de détails van de bouw van de tempel wordt hier niet gehandeld; zie Tempel. De tempelbouw werd begonnen in het 480e jaar na de uittocht uit Egypte, d. i. in het 4e jaar van zijn regering, 1 Kon. 6 : 1. Op het belang van deze datering wijst het art. Chronologie, zie ook Exodus. S. bouwde de tempel in 7 jaar, 1 Kon. 6 : 38. Over zijn paleis bouwde hij 13 jaar, 1 Kon. 7 : 1. Bij de inwijding van de tempel spreekt S. het uitvoerige en krachtige gebed uit, 1 Kon. 8 : 22—53; 2 Kron. 6 : 12—42. 1 Kon. 9 : 1—9; 2 Kron. 7 : 11—22 wordt verhaald een tweede verschijning van Jahwe aan S., die een ernstige waarschuwing bevat, vol dreiging. Indien S. en zijn zonen zich van Hem afkeren, zal deze tempel tot een puinhoop worden. Deze verschijning had plaats, toen ook zijn paleis voltooid was, dus 20 jaar na het begin van de tempelbouw, 1 Kon. 9 : 10; 2 Kron. 8 : 1. De tempel was dus al 12 jaar in gebruik. S. zal niet meer zo innig vroom geweest zijn. Het ging later met hem geestelijk bergafwaarts, niettegenstaande de ernstige waarschuwing, die hij van de Here Zelf had ontvangen. Niettegenstaande al zijn bouwwerken, zijn handelsondernemingen en zijn grote rijkdom, is hij toch gekomen tot afgoderij, 1 Kon. 11 : 1—13.S. had veel vreemde vrouwen lief, Moabietische, Ammonietische, Edomietische en Hethietische. Hij heeft 700 vorstinnen als vrouwen gehad en 300 bijvrouwen. En zijn vrouwen verleidden zijn hart. Zij voerden, toen hij oud geworden was, zijn hart mee achter andere goden, zodat zijn hart niet onverdeeld met Jahwe, zijn God, was, gelijk het hart van zijn vader David. S. diende Astarte, de godin der Sidoniërs, en Milkom, de gruwel der Ammonieten, hij bouwde een hoogte voor Kamos en voor Molech. Jahwe werd toornig op hem en zeide, dat Hij het koninkrijk van hem zou afscheuren. Slechts één stam zou Hij aan zijn zoon geven ter wille van David en van Jeruzalem. Ahia beloofde namens Jahwe tien stammen aan Jerobeam, de zoon van Nebat. Zo kwam, nadat S. na een 40-jarige regering gestorven was, het oordeel des Heren over het huis van David en over het volk Israël in de scheuring van het rijk. Zie Jerobeam 1 en Rehabeam. Nooit kwam het volk Israël deze verzwakking te boven.

Salomo leefde voort in de overlevering. Een apocrief boek als de Wijsheid van S. en pseudepigrafen als de Psalmen en de Oden van S. getuigen van de indruk, die zijn wijsheid de eeuwen door heeft gemaakt.

< >