Een talrijk kroost was een groot geluk, Ps. 127 : 3; 128 : 3; Job 5 : 25. Na de geboorte werd aan de kleine de navel afgesneden, en het k. gewassen, met zout ingewreven en in windsels gebonden, Ex. 16 : 4, in doeken gewonden, Luc. 2 : 7.
De moeder zoogde het lang, Gen. 21 : 7; het spenen geschiedde eerst na ongeveer 2 à 3 jaar, 1 Sam. 3 : 23. Zelden leest men van een voedster of min, Gen. 24 : 59; 35 : 8; 2 Sam. 4 : 4. De moeder gaf het k. een naam, Gen. 4 : 1; 29 : 33; Richt. 13 : 24; 1 Sam. 1 : 20; Jes. 7 : 14; maar ook wel de vader, Gen. 21 : 3; 41 : 51; Ex. 2 : 22; Gen. 35 : 16 v. Gedurende de eerste jaren was de opvoeding aan de moeder toevertrouwd, Spr. 6 : 20; 31 : 1. Soms werden de moeders in de opvoeding harer dochters door iemand terzijde gestaan, Ruth 4 : 16; 2 Sam. 4 : 4 gelijk de vaders weleens opvoeders voor de zonen kozen, 2 Sam. 12 : 25; 2 Kon. 10 : 1; Jes. 49 : 23. De wet dringt er op aan, dat de vaders aan hun k. godsdienstonderwijs geven, Deut. 4 : 9; 6 : 7, 20, 11 : 19, en de Spreukendichter legt alle nadruk op de godsvrucht als het beginsel van de opvoeding en van alle wijsheid, Spr. 1 : 7, 8. De vader moest aan de Paasmaaltijd aan de k. de betekenis van het Pascha vertellen, Ex. 12 : 25—28.Oorspronkelijk had de vader een onbeperkte macht over zijn k.; hij kon ze, althans aan Israëlieten verkopen. Zelfs had hij het recht te doden, Gen. 38 : 24; Deut. 21 : 18, maar de beslissing en uitvoering van het vonnis was opgedragen aan de stadsrechters, om willekeur van de zijde der vaders tegen te gaan. Aan de k. werd eerbied voor de ouders ingeprent, Lev. 19 : 3; de Wet en de Spreukendichter leggen de nadruk op die kinderplicht, Ex. 20 : 12; Deut. 15 : 16; Spr. 1 : 8, 9; 6 : 20; 13 : 1; 15 : 5; 23 : 22.