Kruistocht is de naam van de gewapende tochten die christenen van de elfde tot eind dertiende eeuw ondernamen naar het Heilige Land om de heilige plaatsen op de Mohammedanen te veroveren.
Tegen het einde van de elfde eeuw kwam de eerste kruistocht op gang. Hoewel, of misschien zelfs juist omdat de meeste deelnemers berooid, afgepeigerd en paardloos in het Heilige Land arriveerden, moeten zij al spoedig een diep respect hebben ontwikkeld voor de ruiterheiligen die zij daar geschilderd op muren en iconen aantroffen en waarover de plaatselijke christenen vertelden.
Tekenend voor de plots opbloeiende verering van deze heiligen zijn de (latere) verhalen over hun assistentie bij de inname van Antiochië (1098) en Jeruzalem (1099). De hoofdrol was hierbij weggelegd voor Joris, die al spoedig de lieveling van de kruisvaarders werd. Het feit dat Lydda, waar Joris’ relieken werden bewaard, inmiddels ook in hun handen was gevallen, zal mede van invloed zijn geweest op zijn populariteit. De vierde kruistocht die het Heilige Land moest ontdoen van de moslims vond haar roemloos einde op 13 april 1204 in Constantinopel. Het is een van de grote schandalen in de kunstgeschiedenis. De val van Constantinopel was de wraak van de vergrijsde doge Enrico Dandolo (graf in Hagia Sophia!).
De Venetianen die men aanvankelijk beschouwde als bondgenoten van het Byzantijnse rijk in de strijd tegen de islam, waren steeds brutaler geworden in de eisen die ze stelden als tegenprestatie voor hun militaire inzet. De door hun afgedwongen handelsroutes vormden een zware aanslag op de Byzantijnse economie. Nu hadden ze het op de stad zelf gemunt. Paleizen en kerken werden leeggeroofd. Ook de Hagia Sophia werd zo goed als uitgekleed. Wat niet kon worden meegenomen werd kapot geslagen. Als symbool voor zijn overwinning stuurde de doge aan de Venetiaanse Signoria het zegekruis van Constantijn de Grote. De Venetianen verzamelden meer kunstwerken dan hun bondgenoten de Duitsers en Fransen, omdat zij veel meer kennis hadden van de Griekse en Constantinopelse kunstmarkt; de schatkamer van de San Marco ligt er vol mee. Een Venetiaan, Tomasso Morosini, werd na de inname van de stad de eerste patriarch. Zijn zetel was de Hagia Sophia, of wat daar nog van over was.