Ikonen Lexicon

Karin Braamhorst (2004)

Gepubliceerd op 01-03-2017

Constantinopel

betekenis & definitie

Constantinopel was de hoofdstad van het Romeinse Rijk. Oorspronkelijk was er een kleine, antieke ‘polis’ genaamd Byzantium, dat door Constantijn de Grote na zijn overwinning in 324 op Licinus werd omgedoopt tot ‘Polis van Constantijn’ (‘Constantinupolis’).

Constantinopel is het ‘nieuwe Rome’, gebouwd op zeven heuvels. Het was onderverdeeld in 14 stadsdistricten en had een eigen senaat. De stad werd ingewijd in 330. Ondanks de berichten dat bij de stichtingsceremonieën geheime heidense riten hadden plaatsgevonden, was Constantinopel van meet af aan een stad zonder heidense handelingen. Bestaande heidense tempels werden buiten gebruik gesteld. Een eeuw na de stichting waren er in de stad een capitool (een school der letteren en wijsbegeerte), een circus, twee theaters, acht openbare en 153 besloten badinrichtingen, 52 zuilengangen, 5 graanpakhuizen, 8 aquaducten, 4 ruime zalen voor senaatsbijeenkomsten en voor het gerecht, 14 kerken, 14 paleizen, 322 straten en 4388 woningen die zich door omvang en schoonheid onderscheiden van de plebejerbehuizingen. Dit staat genoteerd in de ‘notitia’, een nauwgezette beschrijving van ongeveer een eeuw na de stichting. Binnen een tijdsbestek van een eeuw was Constantinopel rijker en groter dan Rome. De stad groeide snel. Toch was zij niet de residentie, pas in de dagen van Theodosius I (379-395). Constantijn II en Valentianus gaven de voorkeur aan Antiochië. In 359 werd de stad ook constitutioneel gelijk aan Rome. De stad groeide gestaag, tot ver over de stadsmuren van Constantijn. Er werd een aquaduct gebouwd om de watertoevoer te verbeteren. In 388 liet Theodosius I een schitterende monumentale toegangspoort tot de stad bouwen, de zogenaamde Gouden Poort. Wanneer de keizer triomferend uit de oorlog kwam, reed hij, gezeten op een wit paard, door de Gouden Poort de stad binnen. Vervolgens trok hij met zijn schitterende escorte voorbij over de met bloemen bestrooide hoofdstraat. De huizen waren met wandtapijten en borduurwerk behangen. Later werd deze intocht gevolgd door een prachtige vertoning in het hippodroom. Alle krijgsgevangenen moesten voor de keizer en hoge hoffunctionarissen paraderen. Keizerlijke zangers hieven overwinningsliederen aan. Op het hoogtepunt van het feest zette de keizer zijn scharlaken laars op het geschoren hoofd van de voornaamste gevangene, misschien een barbaarse koning of een Perzische emir, terwijl alle overige gevangenen onderdanig ter aarde lagen. De keizerlijke voorzanger zong: “Wie is even groot als onze God? U bent de God, die wonderen verricht.” Deze Gouden Poort werd later onderdeel van een kolossaal verdedigingscomplex, gebouwd door Theodosius II in de tijd dat het westen onder de voet werd gelopen door de barbaren. De muren zouden stand houden tot 13 april 1204, wanneer de kruistochtvaarders de stad zouden plunderen.