Kleursymboliek is betekenis die aan kleuren gegeven kunnen worden. Een continue en stabiele kleurensymboliek in de icoonkunst bestaat niet; kleuren kunnen verschillende betekenissen hebben.
Rood is het symbool van het leven, de liefde, maar ook van het bloed en de martelaren. Purper is de keizerlijke kleur. Het Concilie van Efeze (431) staat toe dat Maria en haar moeder Anna in een purperen mantel worden afgebeeld. Blauw is de kleur van hemelse zuiverheid en vroomheid, symbool voor het Paradijs, van de hoop en de onsterfelijkheid, de kleur van de hemel. Groen is de kleur van harmonie, van het groeiende, het jonge en vitale, symbool van de vruchtbaarheid. Wit staat volgens Dionysius de Areopagiet in een relatie tot het goddelijke licht: Christus ligt in de kribbe in het wit gekleed, op de berg Thabor is hij in het wit en natuurlijk op de Paas-icoon (Anastasis of Nederdaling ter helle). Wit en oker (of geel) zijn synoniem voor goud. Goud is volgens Dionysius de Areopagiet de ‘weerkaatsing van de goddelijke zonneglans’. Zwart is de kleur van de dood, van de hel en van de duivels. Het is ook het symbool van het ‘afsterven’ van de monnik van de wereld, vandaar dat zijn mantel zwart is. Kleuren worden uitgebreider op hun eigen plek in dit lexicon besproken.