Ikonen Lexicon

Karin Braamhorst (2004)

Gepubliceerd op 01-03-2017

Eusebius

betekenis & definitie

Eusebius (ca 265-399) was bisschop van Caesarea in Klein-Azie en auteur van een kerkgeschiedenis. Eusebius was een traditionalist en een scepticus die de mogelijkheid ontkende dat Christus afgebeeld kon worden.

Hij kende het bestaan van kunstwerken die figuren uit het christendom voorstelden, en kunstwerken waarin het kruis als symbool was opgenomen. Hij vond het niet zo raar dat onwetende maar goedwillende mensen hun weldoeners wilden vereeuwigen. Zo schrijft hij over een beeld, gemaakt door een vrouw in Paneas, die hevig leed aan bloedingen en door Christus genezen was. Het was een bronzen beeld van een vrouw die knielt voor een man, die Jezus is. Dat beeld bestond nog in de vierde eeuw, want Eusebius heeft het zelf gezien. Hij wist dat keizer Constantijn in zijn paleis in Constantinopel afbeeldingen had laten schilderen van de profeet Daniël en de Goede Herder, en dat in één van de zalen het kruis stond waarmee hij Maxentius had overwonnen bij de Pons Milvius over de Tiber (312). In plaats van oude trofeeën voerde de keizer het kruis als symbool van de overwinning en de bovennatuurlijke kracht. Hij aanbad dat kruis en verwachtte er hulp van. Eusebius zette zich niet openlijk af tegen de handelswijze van de keizer, wel weigerde hij een beeltenis van Christus te zenden aan Constantia, de zuster van de keizer. Hij schreef haar een brief waarin hij uitlegde dat Christus, ondanks zijn dubbele wezen, niet gevat kon worden in een schilderij. De onbezielde kleuren zouden niet in staat zijn om de aanwezigheid van de ‘Logos’ weer te geven. Hij probeerde Constantia het abstracte wezen van God uit te leggen:
‘... Hoe zou een mens erin kunnen slagen om het onmogelijke te creëren? Hoe zou een mens zo’n mooie en onaantastbare vorm kunnen tekenen, als men enkel het begrip ‘vorm’ kan gebruiken om zo’n spirituele aanwezigheid als die van de godheid aan te duiden? Of zou men moeten doen als de heidenen: iets schilderen zonder te geloven; een ding dat niet pretendeert op iets te gelijken. Men moet daarvoor een goddeloos kunstenaar vinden, die heel gewoon iets anders zou schilderen... Wie zou met dode en zielloze kleuren, met onzekere trekken de immense uitstraling vertolken van een dusdanige grootsheid en glorie? ... Ben je dan het woord Gods vergeten: Ge zult geen godenbeeld maken, noch enig beeld van wat in de hemel daarboven, op de aarde beneden, of in het water onder de aarde is (Exodus 20:4)? Heb je ooit horen zeggen, tenzij door het plebs, dat er van iets dergelijks sprake zou kunnen zijn in de Kerk? Werd dit alles niet universeel verworpen en uit de kerken gebannen...?’