Gepubliceerd op 26-09-2017

Vloot in Griekenland

betekenis & definitie

Vloot in Griekenland - De Griekse steden aan de kust of kolonies en factorijen (emporia), die met het oog op de handel op gunstige plaatsen werden opgericht, hadden lang vóór de klassieke periode een vloot. Deze vloot werd zowel voor handels- als voor oorlogsdoeleinden opgericht, doch bleef wat betreft het aantal eenheden zeer beperkt. Enkele steden echter, zoals Korinthos, Samos en Milete, hielden er een vloot op na, waarmee zij gedurende kortere of langere tijd een belangrijke politieke en economische rol speelden.

De ontwikkeling van de zeevaart en de scheepsbouw in enkele Griekse steden maakte een einde aan de overheersing over de Middellandse Zee door de verschillende staatjes, o.a. Tyros en Sidon, in de loop van de 8e eeuw v.C. Ook Athene groeide uit tot een zeemacht, naast Korinthos en Milete, Megara en enkele nederzettingen op Euboia. Ruim een eeuw vóór Themistokles, nl. in het begin van de 6e eeuw v.C., werd tussen Athene en Megara de strijd om het bezit van Salamis ter zee uitgevochten.

In deze periode waren de scheepsmodellen niets anders dan grote sloepen met mast en hulpzeil, voortbewogen door vijftig roeiers, de pentekontèros. Daarnaast bestond er nog een model met dertig roeiers. De schepen, die als gevechtseenheden moesten dienen, hadden aan de voorsteven een boeg met verlengde balk in de vorm van een stormram. Men rekende vooral op de mankracht van de roeiers, meestal slaven. Naast enkele matrozen, die met de scheepvaartkunst vertrouwd waren, vervoerde het oorlogsschip enkele zwaargewapende hoplieten, die voor een gevecht op het vijandelijke schip trachtten over te springen, nadat het geënterd was, en ze vochten er alsof ze op vaste bodem stonden. Er was niet het minste comfort, er was zelfs geen ruim voor de soldaten tijdens een langere vaart. Daarom trachtte men de schepen bij nacht en ontij een haven binnen te loodsen of de schepen op de kust te trekken. Ook in de winter voer men niet uit.

In de 6e eeuw v.C. begon men met de bouw van een nieuw model, de triëre of trireem. Vooral onder impuls van Themistokles kreeg Athene na de slag van Marathon en vóór die van Salamis haar grote oorlogsvloot van triëren, die lichter, sneller en sierlijker waren dan de oude modellen van pentekontèroi.

De triëre had aan stuur- en bakboord drie rijen roeiers, niet boven elkaar in drie verschillende dekken, maar schuin achter elkaar, met aan deze positie aangepaste roeispanen. In totaal waren er 170 roeiers aan elke kant, 27 op de eerste rij, 27 op de tweede en 31 op de derde en hoogste rij. De gemiddelde lengte van een triëre was 35 a 36 m en de breedte 5 à 6 m.

De Atheners noemden hun schepen neès makrai, als het oorlogsbodems waren, en ploia, als het vrachtschepen waren, die breder waren gebouwd. De schepen in de klassieke periode hadden meestal drie zeilen in plaats van het ene grote zeil van vroeger.

De militaire triëren werden volgens de bestemming onderverdeeld in de volgende categorieën: de trièreis tacheiai, de eigenlijke gevechtseenheden met roeiers, matrozen en epibatai, de zwaargewapende zeesoldaten; de trièreis hoplitagoogoi voor het troepentransport; de trièreis hippagoogoi voor het transport van paarden voor de ruiterij of de lastdieren van de tros; de trièreis sitagoogoi voor het transport van levensmiddelen.

De volledige bemanning van een triëre, die evenals in de moderne tijd ook een eigen naam droeg, b.v. Parthenos, Peristera (duif), Demokratia enz., bestond uit:

a. de staf van de kapitein en verantwoordelijk bevelhebber (triërarchos), met de loods (prooreus) aan de voorsteven, de twee boordcommandanten (keleustès), die de roeiers de bevelen gaven, de fluitspeler die het ritme aangaf, en de adjudant van de kapitein voor de administratieve aangelegenheden;
b. de 170 roeiers, aangemonsterd onder de arme burgers, de metoikoi of slaven;
c. de matrozen, de geoefende zeelui die zeilen en takelwerk bedienden, gemiddeld 17 per triëre;
d. de epibatai, de gevechtseenheid van 10 tot 20 man, zwaarbewapend net als de hoplieten.

De onkosten voor de uitrusting van een triëre (de staat leverde alleen de ruwbouw) en de soldij van de bemanning werden gedragen door een burger, aan wie het als leitourgia was opgelegd. Deze triërarchos mocht dan in ruil daarvoor gedurende een jaar het commando voeren.

In de 4e eeuw v.C. werden er nog andere modellen gebouwd, waarschijnlijk groter en met vier rijen roeiers, doch de verwijzingen naar schepen met nog meer rijen moeten ongetwijfeld niet letterlijk opgenomen worden. Wel had Athene zijn officiële trières voor gezantschappen en andere opdrachten, nl. de Delia, de Salaminia en de Paralos. Zie Havens.

< >