Gepubliceerd op 21-09-2017

Recht in Rome

betekenis & definitie

Recht in Rome - Het geheel van wetten en gebruiken door de Romeinen toegepast en aangenomen en gegroeid uit de gewoonten van de voorvaderen (mos maiorum, consuetudo) sedert de oudste periode. Het Romeins recht bezit zulke kwaliteiten van precisie en formalisme, dat Rome de grootste ‘wetgever’ van Europa werd. Het recht, ius, was onafscheidelijk verbonden met de fas, het goddelijk recht. Dit geeft aan het Romeins recht een religieus karakter, wat het best tot uiting komt in de vroegste periode. Zo was het lange tijd nodig dat een priester bij de procesvoering aanwezig was om erover te waken dat de formulae van de wet, de lex, juist werden toegepast. Dit positieve recht steunt op het natuurrecht, een aspect van het recht dat zedelijke betekenis kreeg vanaf het ogenblik dat de Stoa invloed kreeg op de wijsgerige opvattingen van de Romeinen.

In de Koningsperiode (volgens de traditie tot 508 v.C.) was het recht nog volkomen ongeschreven (ius non scriptum); het was een mengsel van gebruiken (mos maiorum), van priesterlijke en koninklijke edicten. Het ius regelde reeds de verhoudingen van mens tot mens en van de mens tot de goden. Hetzelfde geldt voor de periode van de republiek tot aan de Twaalftafelenwet. In deze periode ontstond de lex; de wetgevende lichamen echter waren nog in wording. Toch werden reeds wetten aangenomen door de comitia centuriata. Uit deze periode kennen we vooral de leges Valeriae Horatiae. Een zeer belangrijke datum in de geschiedenis van het Romeins recht is de codificatie van de Twaalftafelenwet in 449 v.C. Toen begon de fase van het ius scriptum, het geschreven recht, dat evenwel door het karakter van de Romeinse volksaard (traditionalistisch) altijd is blijven steunen op het mos maiorum. Deze codificatie echter betekende nog niet een popularisering van het recht: van oudsher was het recht in handen van de aristocraten, de patriciërs. De plebejers hadden deze codificatie reeds afgedwongen, maar het zou duren tot ca. 330 v.C. dat de kennis van het recht het bezit bleef van de priesters (zie Pontifex). Het was nog een ‘geheime’ wetenschap. Op het einde van de 4e eeuw kwam de rechtswetenschap binnen het bereik van het volk: de censor Appius Claudius kreeg uit hoofde van zijn ambt toegang tot de pontificale archieven in 312 v.C. Een van zijn scribae (secretaris of klerk), Cn. Falvius, publiceerde de aantekeningen, die vooral betrekking hadden op formulae van rechterlijke vervolgingen, in 304 v.C.

In 254 gaf de eerste grote plebejische pontifex T. Coruncanius openbare juridische raadplegingen. Vóór de 3e eeuw spreekt men over het ius Quiritium, d.w.z. het geheel van juridische regels die betrekking hebben op de Quirites, de Romeinse burgers. Met de Twaalftafelenwet was er reeds een belangrijke stap gezet: het ius Quiritium was losgemaakt van het ius divinum (goddelijk recht). Het recht was gelaïciseerd; het was formalistisch, verba- listisch, sterk traditioneel, realistisch en objectief. Vanaf de 3e eeuw onderscheidt men de verschillende soorten van iura: eerst verscheen het ius civile, ontstaan uit het ius Quiritium, de in terpretaties en artikelen van de Twaalftafelenwet, en uit de wetten van de comitia en hun interpretatie. Men onderscheidt erin: het ius publicum (organisatie van de res publica), het ius privatum (organisatie van de betrekkingen tussen particulieren) en het ius sacrum (betrekkingen met de goden). In tegenstelling met het ius civile verscheen het ius honorarium, gebaseerd op de edicta van de magistraten. Het vormde eigenlijk een geheel van hulpmiddelen bij de toepassing door de magistraat van het ius civile in zijn specifiek rechtsgebied. Sedert lang ook moet zich in Rome het ius gentium (ius gentilé) ontwikkeld hebben, het zgn. volkerenrecht. Het omvatte de voorschriften die golden voor alle vreemdelingen, dus niet-burgers in het Romeinse Rijk. Misschien ontstond dit ius uit de buitenlandse rechtsbepalingen, nl. die van de onderworpen volkeren. Het bevatte vooral handelsbepalingen.

Een lex in enge zin is een wet aangenomen in de comitia centuriata, later de comitia tributa, op voorstel van een magistraat. In bredere zin worden daarin ook begrepen: de leges regiae, het plebiscitum en edicta of decreta van magistraten. Onder lex regia verstond men in de oudheid een wet aangenomen op voorstel van de koning (rogatio regis) door de comitia curiata, en bekrachtigd door de senaat (auctoritas patrum); nochtans waren deze leges slechts religieuze decreten van de koning. Een lex in enge zin steunde op een voorstel (rogatio) van een magistraat. Deze behield het verdere initiatief: vóór de stemming werd de rogatio besproken in de senaat, d.i. voorafgaande auctoritas patrum. Dan werd de rogatio gepubliceerd gedurende drie marktperioden (trinundinum), d.w.z. ca. drie weken. Deze publikatie noemde men de promulgatio. Eenmaal in de comitia aangenomen werd de lex terstond van kracht tenzij een wachtperiode (vacatio legis) bepaald was.

De tekst werd bewaard in het Aerarium. Een gewone wettekst bevatte drie delen: praescriptio: vorm, naam van de wetsvoorsteller, dag van de stemming enz.; de rogatio: de eigenlijke inhoud, en tenslotte bevatte de lex meestal een sanctio, een straf in geval van overtreding. Een wettekst zonder sanctio werd lex imperfecta genoemd, een wet aannemen heette legem perferre, een wet verwerpen legam tollere of abrogare (dit laatste als ze werd vervangen door een nieuwe wet).