Gepubliceerd op 21-09-2017

Rome

betekenis & definitie

Rome - Stad aan de Tiber, hoofdstad van het Romeinse wereldrijk. De periode van haar ontstaan is ons slechts bekend uit legenden en sagen. Volgens algemene Romeinse traditie zou de stad gesticht zijn in 754/753 v.C.

De Romeinen schreven hun oorsprong toe aan de Troianen. Ontvlucht uit het brandende Troia, in gezelschap van zijn zoon Ascanius, doolde Aeneas lange tijd rond op de Middellandse Zee en vestigde zich uiteindelijk op de kusten van Latium in Italië, waar hij Lavinium en zijn zoon Alba Longa stichtten (zie Vergilius’ Aeneïs). Van hieruit werden Romulus en Remus door hun oom-usurpator Amulius op de oever van de Tiber, nabij de Mons Palatinus, te vondeling gelegd, door de herder Faustulus opgenomen en opgevoed en door deze van hun ware afkomst op de hoogte gebracht. Op deze plaats bouwden beide jonge mannen de stad Rome, waar, na een moordende broedertwist, Romulus alleen heerser bleef. Door list (Sabijnse maagdenroof) wist hij een bondgenootschap met de naburige Sabini te sluiten en begon dan aan de uitbouw van zijn nieuwe nederzetting. Na een bewind van 37 jaar verdween hij op geheimzinnige wijze.

Dankzij de hulp van de archeologie, de vergelijkende studie van de primitieve volkeren, de methoden van de ‘cultuurresten’ en andere hulpwetenschappen, meent men dat deze legenden kernen van waarheid bevatten en heeft men getracht een min of meer nauwkeurig en exact beeld te vormen van deze aanvangsgeschiedenis.

De eerste vestiging van Latijnen, bekend onder de naam van Roma Quadrata, had plaats op de Mons Palati- nus en op de Velia. De sage van bovenvermelde Sabijnse maagdenroof en het bestaan van Sabijnse erediensten in het vroege Rome, schijnen erop te wijzen dat ook deze volksstam het zijne heeft bijgedragen tot de vorming van Roma Quadrata, wat dan gezien moet worden als een vereniging van enkele naburige nederzettingen.

De eerste uitbreiding van de nederzetting droeg de naam Septimontium en omvatte naast de Mons Palatinus, Germanus en Velia ook de hoogten van Fagutal, Cispius en Caelius.

Een volgende verruiming, legendarisch toegeschreven aan Servius Tullius, deelde de nieuwe stad in vier wijken of tribus in: Palatina, Suburana, Esquilina en Collina. Genoemde koning zou hierbij de Mons Quirinalis met zijn uitloper, Collis Latiaris, de Mons Viminalis en het Argiletumdal bij de stad hebben ingelijfd. In deze periode werd het Forum aangelegd en de Mons Capitolinus werd met een Arx en templum van Jupiter het sacrale centrum van de nieuwe stad. Het geheel zou Servius Tullius omgeven hebben met een gigantische muur, bekend als de agger Servii Tullii. Deze vestingmuur bevat echter duidelijk gedeelten van verschillende bouwperioden, waarvan het oudste gedeelte inderdaad zou dateren uit de 6e eeuw v.C., terwijl het jongere gedeelte schijnt te dateren uit de tijd van de Samnitische Oorlogen (eerste kwart van de 4e eeuw v.C.).

Toen bij nieuwe uitbreiding onder Sulla, en herhaaldelijk ook later, hetpomoerium werd verlegd, ging de zin van de Servische muur, en een groot gedeelte van de muur zelf, verloren. Keizer Augustus deelde de stad in in 14 regiones (zie Regiones).

Rome kende zijn grootste uitgestrektheid ten tijde van keizer Aurelianus (270-275 n.C.). Deze keizer omringde de stad met een nieuwe muur, waarin voortaan niet alleen de Mons Pincius, het Campus Martius, maar ook de Mons Ianiculus en de Tiber vervat lag. Na de inval van de Galliërs in 390 v.C. was de stad op nogal onregelmatige wijze herbouwd, maar na de grote brand onder Nero in 64 n.C. werd aan de opbouw de grootste urbanistische zorg besteed. Latere keizers droegen het hunne bij tot de verfraaiing van de hoofdstad, zodat zij ten tijde van het Keizerrijk een groot kunstmuseum was met tal van tempels, zegebogen, porticus, badhuizen, openbare pleinen en honderden standbeelden uit Azië en Griekenland overgebracht. Rome telde in die tijd al meer dan 200 ruiterstandbeelden, benevens 31 openbare bibliotheken, 8 circussen, 2 amfitheaters, 3 theaters, 15 thermae en 19 basilicae.

De politieke geschiedenis van Rome wordt doorgaans in drie perioden ingedeeld: 1. de zgn. tijd der Koningen (754/753-510/509 v.C.); 2. de Republiek (510/509-27 v.C.); 3. het Keizerrijk (27 v.C.-476 n.C.).

De tijd der Koningen is bijna hoofdzakelijk legendarisch getint. De Romeinse traditie kent zeven koningen, die de hoogste macht op militair, juridisch en godsdienstig gebied levenslang in zich verenigden: Romulus, Numa Pompilius, Tullus Hostilius, Ancus Martius, Tarquinius Priscus, Servius Tullius en Tarquinius Superbus.

Ongetwijfeld onderging Rome in dit tijdperk een sterke invloed van de Etrurii, van wie het trouwens veel overnam. Men kan in deze eeuwen bezwaarlijk spreken van een Romeins rijk, veeleer was Rome slechts een kleine stadsstaat, voortdurend in conflict met de naaste volksstammen als Volsci, Marsi en Aequi. Met de ondergang van het Etruskisch overwicht in Italië onderging ook Rome in zijn staatsbestel een aanzienlijke verandering.

De Republiek. Deze kentering kenmerkte zich door een spreiding van de hoogste publieke machten, zowel wat personen als wat de tijd betreft (zie Magistratus). Het nieuwe staatsbestel droeg de naam van republiek. Op binnenlands gebied hadden de patricii nu de macht in handen, ofschoon toenemend verzet van de kant van de plebs geleidelijk evenwicht in de toestand zou brengen. In zijn buitenlands beleid voerde Rome een veroveringspolitiek, waarbij het o.a. de Samnieten (zie Samnium) en Groot-Griekenland onderwierp. Toen voerde de nieuwe staat een reeks oorlogen met Carthago, de verschillende diadochenrijken, Kimbren en Teutonen, om te eindigen met de verovering van Griekenland.

De laatste eeuw van de Republiek had Rome met gevaarlijke innerlijke spanningen te kampen. Pogingen tot sociale hervormingen liepen op niets uit met het gevolg dat persoonlijke machthebbers op de voorgrond traden, gesteund door de trouw van een beroepsleger. We noemen hier o.a. Sulla, Marius, Pompeius Magnus en I. Caesar.

Intussen gingen de buitenlandse veroveringen verder: Gallië (54 v.C.), Frygië (49 v.C.) en Egypte (30 v.C.). Rome was sindsdien een wereldrijk. Het Keizerrijk. Hoewel Augustus herhaaldelijk en met klem beweerde de Republiek te hebben gered, kreeg hij vanaf 27 v.C. vrijwel alle staatsmacht in handen. Nochtans wenste hij slechts de titel van princeps of eerste burger van het Rijk te dragen. De nieuwe bestuursvorm door Augustus ingeleid en met min of meer wijzigingen door zijn onmiddellijke opvolgers overgenomen tot keizer Diocletianus (284 n.C.), wordt de periode van het Principaat genoemd. Met de regering van Diocletianus begint het Dominaat, d.w.z. als dominus trekt de keizer alle gezag aan zich op blijvende wijze. Hierbij begon Rome zelf in zijn functie als hoofdstad aan belangrijkheid in te boeten. Omstreeks 330 n.C. verplaatste Constantinus Magnus definitief de zetel van zijn regering naar de nieuwe hoofdstad Constantinopel, dat tot een nieuw Rome herbouwd werd.

De scheuring van het Rijk maakte het Westen zwak, zodat het niet meer opgewassen was tegen de herhaalde aan- en invallen van nieuwe volkeren. In 410 n.C. werd Rome door de Goten onder leiding van Alarik geplunderd en in 476 n.C. zette de Germaan Odoacer de laatste Westromeinse keizer

Romulus Augustulus af. Zie Ravenna, Constantinopel.

Nawerking: Roma (1686), symfonie door de Franse componist Georges Bizet (1838-1875); Feste Romane, Pini di Roma en Fontane di Roma, symfonische gedichten door Ottorino Respighi (1879-1936).