Gepubliceerd op 26-09-2017

Stoa

betekenis & definitie

Stoa of Stoïcisme - Wijsgerige richting uit de hellenistische periode van Griekenland, zo genoemd omdat haar stichter, Zeno van Kition (ca. 330-262 v.C.) in 300 zijn school stichtte in de Stoa poikilè aan de markt van Athene. Zeno was de zoon van een Fenicisch koopman, had Semitisch bloed in de aderen en had op een zeereis door schipbreuk zijn hele fortuin verloren.

In Athene kwam hij in contact met de filosofie, vooral met de Kynische School (Krates, Stilpoon), en werd de intieme vriend van Antigonos Gonatas. Op het gebied van de fysica werd hij blijkbaar beïnvloed door Herakleitos. Hij schreef veel, doch buiten enkele kleine fragmenten is er niets bewaard gebleven. Belangrijk is zijn Politeia (‘Over de staat’) en negen boeken Homerische problemen. Het grondwezen van de wereld is het vuur, dat tegelijk de logos (wereldgeest) is, die met zijn voorzienigheid (pronoia) alles voor eeuwig heeft vastgelegd, zodat alle gebeurtenissen plaatsvinden volgens een streng schema. De geschiedenis in cyclisch, omdat de wereld ontelbare malen tot haar oertoestand terugkeert door de wereldbrand (ekpurosis). God (de vurige wereldgeest) is immanent aan de wereld (pantheïsme) en omvat daarom ook het kwaad. Zeno trachtte de kloof tussen de filosofische godsopvatting en de volksgodsdienst te overbruggen door de mythen te verklaren in de vorm van allegorieën of door etymologieën van namen. De algemene wetmatigheid valt samen met Zeus. De mens heeft een soort geweten, hegemonikon, dat hem zegt wat goed of slecht is. De ziel blijkt van goddelijke oorsprong te zijn, een deel van de logos. Daarom is de mens een microkosmos. De ziel is een pneuma (geest, adem), die over heel ons lichaam verspreid is en ons leven en onze bewegingen veroorzaakt. De denkkracht (nous) is een deel van onze ziel. Na de dood overleeft de ziel het lichaam, na de laatste wereldbrand vliegt zij (als onpersoonlijke kracht) terug naar de godheid, het etherische vuur. In de Ethika staat de sokratische (zie Sokrates) autarkeia (zie Kynische School) nog altijd centraal. De wijze moet zich losmaken uit de massa en volgens de natuur leven; hij moet uitstijgen boven alle gevoelens en zo komen tot de apatheia, het vrij zijn van begeerten. Een positief element in zijn ethica is de uitbouw van de leer van de plicht (to kathèkon) als een daad, die consequent uit het leven zelf voortvloeit en in haar uitvoering haar uiteindelijke rechtvaardiging vindt. Wanneer men zichzelf en de anderen tot last is, en alle bekwaamheid tot handelen heeft verloren, heeft de wijze het recht zichzelf te doden, een daad van uiterste consequentie. De mens is van nature een in gemeenschap levend wezen. Doch Zeno aanvaardt niet meer de klassieke stadstaat als levensmilieu, maar propageert een nieuw gemeenschapsprincipe: de wereldstaat. Hier zijn geen heiligdommen, geen openbaar recht (dit is overbodig, omdat alleen wijzen en rechtvaardigen kosmopolieten zijn), geen geld, geen wetenschap, vrouwen zijn gemeenschappelijk. Vele elementen heeft hij overgenomen van de Kynische School. Zijn afkeer van het politieke leven en zijn onverschilligheid tegenover de wetenschap, evenals de onnatuurlijke apatheia zouden door de latere stoïci gematigd worden.

Tot de oude Stoa behoren nog Persaios van Kition, Kleanthes van Assos en Sphairos van Borysthenes. Persaios van Kition (3e eeuw), de commandant van de burcht van Korinthos onder Antigonos Gonatas, nam in zijn werk Over de Goden de sofistische theorie van Prodikos van Kos over de godsdienst opnieuw op.

Kleanthes van Assos (ca. 331-232 v.C.), die eerst vuistvechter was geweest en daarna een trouwe leerling van Zeno werd, doorbrak in zijn prachtige Hymne tot Zeus het stoïsche pantheïsme: Zeus is de bestuurder van alles; het kwaad komt van de mensen. Hij was de grondlegger van de teleologische, kosmologische en ontologische godsbewijzen van de latere wijsbegeerte. Aratos van Soloi dichtte meerdere Zeushymnen: de mensen zijn van het geslacht van god.

Sphairos van Borysthenes (Olbia) was de vriend en opvoeder van koning Kleomenes van Sparta (235-221 v.C.), die onder invloed van zijn meester een sociaal hervormer werd.

De stoïci hielden zich ook bezig met de logica in de brede zin (leer van het woord, nl. grammatica, retorica, leer van de kennis en didactiek). De voornaamste logicus onder de stoïci was echter Chrysippos van Soloi in Kilikië (ca. 280-206 v.C.), wiens oeuvre ruim 700 boekdelen omvat, en die tot ongeveer het midden van de 2e eeuw v.C. de onbetwistbare autoriteit van de stoïci bleef. Hij heeft de leer van de Stoa herzien en aangepast. In zijn werk Over de Goden formuleerde hij opnieuw het stoïsche pantheïsme: de wereld is bezield en god is haar leidend principe en ziel. Vernieuwend werkte zijn leer van de sumpatheia, het medeleven van de kosmos: de kosmos is een uniform geheel, dat zo samenhangt dat een verandering in een deeltje een werking in een ander te voorschijn roept. Deze leer rechtvaardigde ook de mantiek (waarzeggerij). In de politiek verdedigde hij de stoïsche ‘mensenstaat’; hij verwierp de slavernij, doch maakte een nieuw onderscheid: vrij zijn de wijzen, slaaf de onverstandigen. Van zijn werken citeren wij zes boeken Over de gewone waarneming (de sunetheia), Over de ziel, Over de Voorzienigheid, Over het Noodlot (Heimarmenè).

In de 2e eeuw v.C. bemerken we een verzachting van het rigorisme en een compromis met het praktische leven. Het laatste schoolhoofd van de Oude Stoa was Antipatros van Tarsos (gestorven ca. 137 v.C.). In Over de Goden beschouwt hij de goden als weldoeners van de mensen; het individu is verplicht de maatschappij te helpen.

In Over het huwelijk verzet hij zich tegen de echtscheiding en het vrije huwelijk: het stichten van een gezin is een plicht tegenover het vaderland.

Na Antipatros situeert men de Midden-Stoa. Deze vindt zijn oorsprong in het absorberen door de Romeinse staat van de stoïsche leer. De hoofdfiguren waren Panaitios en Poseidonios. Rome leerde de hellenistische filosofieën kennen door een gezantschap van Griekse filosofen in de jaren 156/155 v.C. (onder wie de stoïcus Diogenes van Babylon, de leermeester van Antipatros van Tarsos). Panaitios van Rhodos (ca. 185-110) was in Athene leerling geweest van Diogenes van Babylon en Antipatros van Tarsos. Ca. 150 kwam hij naar Rome en werd opgenomen in de kring van de Scipionen, waarvan o.a. lid waren Scipio Aemilianus, Laelius, Q. Mucius Scaevola, Polybios. Panaitios ging veel op reis met Scipio Aemilianus, o.a. naar Egypte, Azië en keerde tenslotte naar Athene terug. Zijn belangrijkste werk is Over de Plicht, dat door Cicero in zijn De Officiis verwerkt werd. Volgens Panaitios kan ook de niet-wijze vooruitgang (prokopè) maken (Zeno scheidde de mensen radicaal in wijzen en niet-wijzen), en hij verliet ook de leer van de apatheia, die hij verving door die van de euthymia, de gemoedsrust. Theoretisch hield hij vast aan de idee van de wereldstaat, maar voor de praktijk zag hij als beste staatsvorm een vermenging van aristocratie, monarchie en democratie. Deze zou gerealiseerd moeten worden in de Romeinse staat (zie ook Dikaiarchos).

Poseidonios van Apamea in Syrië (ca. 140-55 v.C.) was de hoofdfiguur van de Midden-Stoa. Hij was de meest encyclopedische geleerde na Aristoteles. Hij schreef natuurwetenschappelijke, geografische, historische en filosofische werken. Wij vermelden: Over de Goden, Protreptikos (‘Over moraal’), Over de Oceaan en wat zich daarin bevindt, Over de grootte van de zon, Over de hemel, een Commentaar op de Timaios (de dialoog van Plato), De Geschiedenis vanaf Polybios, Over de jaren 154-144 en 86-85 (in 52 boeken). Hij reisde veel, o.a. door Egypte, Gallië en Zuid-Spanje, stichtte een school in Rhodos en vertoefde in 86 v.C. te Rome. In zijn school ontmoette hij Pompeius en Cicero. De kosmos deelde Poseidonios in twee delen: het boven-maanse (hemels, eeuwige) en het onder-maanse (aardse, vergankelijke). De krachten van de hemelse wereld stromen in de aardse. In Gades had hij de hypothese opgesteld dat de getijen, eb en vloed, onder invloed van de maan stonden. Hij lanceerde het begrip van de levenskracht, zotikè dunamis of vis vitalis, die van de zon afkomstig is en de aarde doorstroomt. Hij berekende de omtrek van de aarde op 31.932 km en beweerde dat indien men naar het westen zou varen, men in Indië zou uitkomen. Op theologisch gebied aanvaardde hij de oud-stoïsche logos, maar beschouwde het kwaad als een nevenwerking van het elementaire natuurverloop, een afwijking waarmee de logos zich niet kan bezighouden. De mens verbindt de twee delen van de kosmos: zijn lichaam is aards, zijn geest hemels. Na de dood blijft de onsterfelijke ziel op aarde en voedt zich met de dampen, die uit de aarde opstijgen. Trouwens, tijdens de slaap kan de ziel reeds uit het lichaam loskomen; dit maakt de mantiek mogelijk. De oertoestand van de mens is onschuld, maar door het bezit devalueerde de mens: de hebzucht was onvermijdelijk. De godsdienst is de mens eveneens aangeboren, maar verschilt in zijn uiterlijke vormgeving naar de vele volkeren en opstellers. Poseidonios had een zeer grote invloed op de Romeinen (b.v. Caesar, Sallustius), maar ook op het christendom.

De laatste fase was de Jonge Stoa. Onbelangrijke vertegenwoordigers waren Areios Didymos, die in 9 v.C. bij de dood van Drusus een troostbrief aan keizerin Livia schreef, een zekere Herakleitos met zijn werk Homerische Allegorieën en L. Annaeus Cornutus, leraar van Persius en Lucanus, en vriend van Seneca, die zich eveneens aan allegorische mytheverklaring waagde. Onder de vier hoofdvertegenwoordigers zijn drie Romeinen: Seneca, Musonius en Marcus Aurelius, de enige Griek is Epiktetos. Deze slaaf van een hofambtenaar van Nero, geboren ca. 55 n.C. te Hiërapolis in Frygië, was de voornaamste leerling van Musonius, maar werd in 89 door Domitianus verbannen. Hij reisde naar de stad Nikopolis in Epirus, en werd later een intieme vriend van Hadrianus. Zijn werken, nl. Diatriben (vier boeken zijn bewaard gebleven) en zijn Encheiridion (lett. ‘handboekje’), werden uitgegeven door zijn leerling Arrianos. Oorspronkelijk een cynicus (zie Kynische School), greep hij terug naar de Oude Stoa, maar wist deze zulk een religieuze warmte te geven, dat hij soms ongelooflijk dicht het christendom benaderde. Daarbij hechtte hij weinig waarde aan de mandek. God bestaat en zorgt voor alles: alles ontspringt aan zijn wijsheid en niets blijft hem verborgen. Hij voelde zich een soort profeet, die de mens de ware levenswaarden moest bijbrengen. Voor hem ligt het geluk in de innerlijke vrijheid, de persoonlijke afhankelijkheid, kenmerkend voor de gehele Stoa, blijft behouden. Maar meer kenmerkend voor Epiktetos is de berusting: het leven is een gastmaal, waar men bescheiden een deel neemt van de aangeboden spijzen. In de politiek gaan is niet antiwijsgerig, maar men mag er geen betekenis aan hechten. Vermelden we nog Hiërakles van Alexandreia (2e eeuw n.C.), die een (weinig belangrijk) werkje schreef in de trant van Epiktetos, Ethikè Stoicheiosis (‘Elementen der Ethiek’). Vele andere personen hebben onder invloed van de Stoa gestaan.