Gepubliceerd op 26-09-2017

Twaalftafelenwet

betekenis & definitie

Twaalftafelenwet - (Leges duodecim Tabularum) Eerste gecodificeerde wettenverzameling, volgens de traditie opgesteld in 449 v.C. door een speciaal college van magistraten, de decemviri legibus scribundis (tien mannen om de wetten op te schrijven).

De Romeinse historiografen beschouwen deze gebeurtenissen als het hoofdmoment uit de lange strijd tussen de patricii en plebejers. De rechtspraak immers was tot op dit ogenblik een privilege van de (patricische) magistraten, die willekeurig het (ongeschreven) recht toepasten. Rond deze codificatie hebben zich vele legenden ontwikkeld, waarvan de historische kern talrijke discussies heeft uitgelokt. Zo zouden de decemviri in 450 v.C. tien ‘Tafelen’ met wetteksten - van ivoor - hebben opgesteld, waaraan zij dan in 449 nog twee bijvoegden. Een groot probleem vormt de oorsprong van deze wet. Griekse invloed schijnt vast te staan, maar het geheel heeft weinig van een bezonken juridische synthese. De inhoud is niet bewaard gebleven. We kennen deze slechts door de talrijke verspreide citaten bij de auteurs. De oorzaak zou volgens Livius de grote brand van Rome in 390 zijn, toen de Galliërs binnenvielen. Dit schijnt niet volledig juist te zijn, aangezien in de scholen deze wet tot het programma behoorde, en vele stukken uit het hoofd geleerd moesten worden. De Romeinen hebben deze wet steeds beschouwd als de oorsprong van hun recht. Zij heeft de rechten van de plebs op een vaste basis gefundeerd, bevestigde b.v. het ius provocationis. Zoals gezegd is de volledige inhoud niet bekend.

Dat de wet een primitief karakter had, staat vrijwel vast. De straffen, die vermeld worden, zijn niet minder dan barbaars in sommige gevallen. De bepalingen schijnen vooral op procedurekwesties betrekking te hebben, en dan nog bij zeer gespecificeerde misdaden. Ze zijn zeer formalistisch. Het ritueel neemt een grote plaats in. Vele rechtsgeleerden, iurisconsulti, hebben speciale studies gewijd aan deze wet, die Livius fons omnis publici privatique iuris (‘bron van alle publiek en privaat recht’) noemt, b.v. S. Aelius (midden 2e eeuw v.C.) in zijn Tripertata, Servius Sulpicius Rufus (1e eeuw v.C.), M. Antistius Labeo (periode van Augustus), Gaius (2e eeuw n.C.), die een commentaar schreef in zes boeken. Door de eeuwen heen heeft deze wet de interesse van de geleerden getrokken. Vele malen heeft men getracht haar te restitueren, o.a. Godefroy (1653), Dirksen (1824), Schoell (1866).