Gepubliceerd op 20-09-2017

Offerdieren in Rome

betekenis & definitie

Offerdieren in Rome - Bij de Romeinen bestonden de oudste offers bij uitzondering uit dieren; onbloedige offers waren vrijwel algemene regel. Het waren de eerste vruchten van de oogst, meel, spijzen, koek uit spelt gebakken, wijn, melk, welriekende planten, kruiden enz. In de Republikeinse periode evenwel waren bloedige offeranden veruit de belangrijkste. De offerende priester of de magistraat, door een priester bijgestaan, reinigde zich met stromend water met het oog op het offer. Het offerdier werd in een processie naar het altaar gebracht. Kleinvee, bestemd voor een offer, noemden zij hostiae, groot vee victimae. De sacraalwet te Rome bevatte zeer strenge voorschriften, ook met betrekking tot de keuze van de offerdieren. Gewoonlijk werden mannelijke dieren aan goden en vrouwelijke aan godinnen geofferd, nadat zij voor het sacrificie waren goedgekeurd. Ook de leeftijd van de dieren was bepaald, soms moesten het zuigkalveren of andere zuigende dieren zijn, doch meestal waren ze volwassen.

Voor iedere godheid werden de offerdieren nauwkeurig beschreven. Voor Iupiter moest het een jonge stier (iuvenicus) zijn met witte vacht of minstens een witte plek. Voor Iuno was het een koe; voor Iuno Lucina moest het een zeug of een wijfjeslam zijn. Aan Minerva werd een koe of een vaars geofferd en aan Neptunus een stier. Voor de aardgodin Tellus een drachtige koe (forda bos) een zeug voor Bona Dea. De plechtige offers voor Mars waren een Suovetaurilia (een schaap, een zwijn en een stier) voor de reinigingsofferanden (lustratio), doch een paard op de Iden van oktober. Voor een zoenoffer evenwel werden twee rammen geslacht, soms vervangen door een stier. Aan Liber werd een bok (hircus) geofferd en aan de Lares een hond. De offers voor Dis Pater, de Manes en andere onderaardse goden werden gekozen uit zwarte offerdieren. Ook in de Romeinse wereld werd het offerdier, getooid met kransen en linten, naar het altaar geleid. Daar werd gezouten meel op de kop gestrooid en wijn erover gegoten (vandaar: immolatio uit mola salsa, ‘gezouten water’). Het offerdier werd dan gedood. De grote runderen met een bijl, de kalveren met een hamer, de zwijnen met een kei of een mes; ook de schapen en ander kleinvee werden met een mes gedood. De helpers van de priester (victimarii) vilden het dier en de ingewanden werden door de haruspices onderzocht op mogelijke voortekenen, althans bij plechtige offers. Nadat ze onderzocht waren en goed bevonden, bood men de exta, de ingewanden (lever, gal, longen, hart, milt en net met darmvlies) aan de godheid aan, nadat de mola salsa en de wijn erover waren gegoten; daarna werden ze verbrand. Het eigenlijke vlees werd door de deelnemers aan de offerande en de priester-offeraar opgegeten.

Bij plechtige offers, opgedragen in naam van de staat en het Romeinse volk, werden alleen de priesters, de magistraten en de senatoren tot deze maaltijd toegelaten.