Gepubliceerd op 20-09-2017

Magistratus

betekenis & definitie

Magistratus - (Magistratus populi Romani) Eenieder die ingevolge een volkskeuze een openbaar ambt bekleedde.

De Romeinse magistratuur ontwikkelde zich uit de onverdeelde, levenslange, en niet aan verantwoording onderworpen waardigheid van de koning. Deze ontwikkeling werd gekenmerkt door:

a. het beginsel van de collegialiteit, in de meeste gewone magistraturen terug te vinden;
b. een zekere hiërarchische ordening die o.m. tot uiting kwam in het recht van intercessio van een collega of hogere magistraat;
c. een splitsing van hoger genoemde koninklijke macht in potestas en imperium;
d. een steeds wijdere vertakking van de magistratuur onder druk van de strijd tussen de verschillende standen van de Romeinse samenleving;
e. het principe van de tijdelijkheid: elke magistratuur was gebonden aan een bepaalde ambtsduur en, op bepaalde uitzonderingen na, verantwoording schuldig aan het volk voor het gevoerde beleid na het verstrijken van deze ambtstermijn;

De Romeinse magistraturen kunnen als volgt onderscheiden worden:

a. gewone en buitengewone magistraten naargelang ze regelmatig of slechts in uitzonderlijke omstandigheden gekozen worden, magistratus ordinarii;
b. patricische of plebejische magistraturen, in zover ze, althans in het begin, openstonden voor patriciërs en plebejers, magistratus patricii, plebeii;
c. hogere en lagere magistraturen, in zover ze al dan niet het ius auspiciorum maius of minus bezaten, magistratus maiores;
d. curulische of niet-curulische magistraturen, naargelang ze al of niet bepaalde erevoorrechten bezaten, magistratus curules;
e. magistraten met of zonder imperium.

Een overzicht van de Romeinse magistratuur:

a. Magistratus patricii ordinarii maiores curules cum imperio waren: consules en praetor; Magistratus patricii extraordinarii maiores curules cum imperio waren: dictator, decemviri legibus scribundis, tribuni militum consulari potestate, tresviri rei publicae constituendae en de interrex.
b. Magistratus maiores curules sine imperio: ordinarii waren: censores, extraordinarii waren: magister equitum en praefectus urbi.
c. Magistratus minor curulis sine imperio was de aedilis curulis.
d. Magistratus plebeii ordinarii minores non-curules sine imperio waren: quaestores; tribuni plebis, aediles plebis en vigintisexviri. Magistratus extraordinarii minores sine imperio waren: tresviri agris dandis.

De magistratuur te Rome was onbezoldigd. Alleen de uitgaven, met de uitoefening van de ambten verbonden, werden vergoed. De curulische magistraat droeg de toga praetexta, had recht op de calceus patricius of mulleus en op de sella curulis in de senaat. De imperiumdragers onder de magistraten droegen in hun provincia militiae over hun wapenrusting de trabea, later het paludamentum. De quaestor kon aanspraak maken op een gewone sella, terwijl alle plebejische magistraten beschikten over de subsellia.

Alle magistraten hadden bovendien viatores ter beschikking; daarenboven had de imperiumdrager nog recht op lictores. Aan alle magistraten was bij spelen en openbare feestelijkheden een ereplaats gereserveerd overeenkomstig hun ambt of waardigheid. Zie Ius honorum.

Betreffende het dingen naar, het aanvaarden van magistraturen en het aftreden golden de volgende regels:

a. wie een magistratuur wenste te bekleden, diende zich minimaal zeventien dagen (trinundinum) voor de keuze persoonlijk aan te geven bij de magistraat, die de kiesvergadering zou voorzitten (professio nominis);
b. indien de kandidaat werd aangenomen (rationem habere alicuius), bekleedde hij zich met de toga candida, bezocht het forum en trachtte links en rechts stemmen te werven (ambitus); hierbij had hij de hulp van een nomenclator;
c. werd de kandidaat gekozen, dan volgde de plechtige bekendmaking (renuntiatio); vanaf dat ogenblik was hij designatus; wie tussentijds gekozen werd om vacante magistraturen te bezetten, heette suffectus;
d. uiterlijk vijf dagen na het aanvaarden van de magistratuur diende de gekozene bij de quaestor de eed af te leggen dat hij de wetten zou eerbiedigen (iurare in leges); bij het neerleggen van het ambt (abdicare se magistratu) legde hij de eed af dat hij de wetten had gehandhaafd (eiurare magistratum);
e. met uitzondering van de dictator, en gedeeltelijk ook de censores, waren alle magistraten het volk verantwoording schuldig en konden zij om het gevoerde beleid gerechtelijk vervolgd worden;

ƒ. steeds kon de magistraat vrijwillig zijn ambt neerleggen.

Tijdens het principaat van Augustus onderging de magistratuur wijzigingen, o.a. wat betreft de certus ordo honorum (zie Ius honorum); deze was voortaan: quaestuur, aediliteit of tribunaat, praetuur en consulaat. De aetas legitima werd op 24 jaar gebracht. De kandidaat moest vooraf een van de ondergeschikte ambten van vigintiviratus (zie Vigintiviri) bekleed hebben, en na zijn quaestuur, tribunus militum (zie Tribuni) geweest zijn of aedilis (zie Aediles). Het militair tribunaat was in die tijd van zuiver militaire functie tot een veeleer administratieve geëvolueerd.

Vrijstelling van de certus ordo of van de wettelijk vereiste tussenperioden kon verleend worden ingevolge een lex Iulia de magistratibus van 12 v.C. en de lex Papia Poppaea of krachtens een senatus consultum of een keizerlijke inwilliging, indultus.