Clientes - Stand in de Romeinse samenleving. De oorsprong van deze eigenaardige stand wordt op zeer uiteenlopende wijze verklaard. Het konden de afstammelingen van de oude niet-adellijke bevolking van Latium zijn en aan de gentes toegewezen door Romulus; de vrijgelaten slaven van een gens, servi gentilicii, immigranten, die zich onder de bescherming van een patronus hadden gesteld, omdat zij, buiten elk gentilisch verband, volkomen rechteloos waren; of slaven, vrijgelaten zonder de wettelijke procedure (zie Manumissio).
Er was in elk geval een essentieel verschil tussen de cliens en de libertinus. De clientes hingen erfelijk van hun patronus af (clientela = erfelijke onderdanigheid). Hierdoor ontstonden wederzijdse rechten en plichten, eerst door het gebruik, later door de wet bepaald en omschreven door het Ius patronatus (iura privata). De clientes waren volledig geïntegreerd in de gens van hun heer, zij namen deel aan de offers en ceremoniën. Zij droegen in bepaalde omstandigheden financieel bij, wanneer de patronus het vroeg, hetzij voor de gentilische eredienst, hetzij uit noodzaak (bijdragen voor de bruidsschat van diens dochter, vrijko- ping uit krijgsgevangenschap enz.). De clientes vergezelden hun heer, wanneer deze ten strijde trok. Het oude leger van Rome bestond uitsluitend uit patriciërs en hun clientes. Op het politieke vlak steunden de clientes hun patronus in de vergaderingen en tijdens de verkiezingen.
De patrones moest ervoor zorgen dat de clientes aan de cultusplechtigheden van zijn gens konden deelnemen, hij moest hun in alle omstandigheden hulp en bijstand verlenen, vooral voor het gerecht.
Er vond evenwel een zekere evolutie plaats, die eindigde in de 2e eeuw v.C., toen deze erfelijke middenstand totaal was verdwenen. Clientes en clientela bleven als termen nog bestaan, maar zij wezen daarna op een tijdelijke afhankelijkheid van een cliënt tegenover zijn advocaat of van een arme burger, die zich als een parasiet aan een rijke vastklampte en in ruil voor geldelijk of stoffelijk voordeel zijn patronus ’s morgens ging begroeten (salutatio) en diens standing door ostentatieve onderdanigheid luister bijzette.