De meeste dieren bezitten een skelet (of geraamte) dat hun op verscheidene manieren van groot nut is. Het vormt een stevige basis vóór het lichaam; het beschermt de tere, kwetsbare delen ervan en het helpt bij de beweging omdat alle spieren eraan zijn bevestigd.
Er zijn dieren zonder skelet. Dat is bijvoorbeeld het geval met de zeekwal - die er geen nodig heeft. Dit dier immers wordt drijvende gehouden door het water; het wordt verplaatst door de stroom en het beschermt zijn lichaam door middel van netelcellen.
Het merendeel van de dieren heeft echter wel een geraamte - al verschillen die wel van vorm. Sommige dieren hebben (net als de mens) een inwendig skelet; andere daarentegen zijn uitgerust met een uitwendig geraamte.
De grote groep van dieren, die we de geleedpotigen noemen, heeft bijvoorbeeld een uitwendig skelet. Tot deze groep behoren spinnen, krabben, kreeften en insekten. Hun skelet bestaat uit een stof, die we ‘chitine’ noemen en die veel lijkt op het materiaal waaruit onze nagels zijn gemaakt. Geleedpotigen zitten in hun chitineskelet als Middeleeuwse ridders in hun harnas. Het chitinepantser is waterdicht en beschermt het dier daardoor tegen te veel of te weinig vocht. Het bestaat uit segmenten waardoor de drager in staat is zijn lichaam te buigen. Aan de binnenzijde van het chitinepantser zijn de spieren bevestigd, Hoe handig zo’n uitwending skelet is, kan iedereen constateren die wel eens de bewegingen van een meikever heeft gadegeslagen.
Ook dieren als de slak en de mossel hebben een uitwendig skelet. In plaats van uit chitine bestaat dit echter uit kalk; we noemen dit uitwendige geraamte schelp. De schelp is verhoudingsgewijs dik en zwaar en dient uitsluitend tot bescherming van het lichaam. Schelpdieren bewegen zich niet of zeer langzaam
De meeste grotere dieren hebben, evenals de mens, een inwendig skelet, dat opgebouwd is uit beenderen. Dieren met een inwendig skelet worden ‘gewervelde dieren’ genoemd; hun vorm wordt hoofdzakelijk door dat skelet bepaald.
Er zijn ook dieren, die zowel een inwendig als een uitwendig skelet hebben. De schildpad is zo’n dier; het heeft een inwendig skelet van beenderen en een uitwendig geraamte van beenachtige platen.
Het menselijke geraamte bestaat uit ongeveer 200 beenderen. Bij babies zijn die beenderen nog voornamelijk van kraakbeen: een zachte, buigbare beensoort. Naarmate de mens ouder wordt, verandert het grootste gedeelte van dat kraakbeen in echt, hard been. De vorming van kraakbeen houdt pas op omstreeks het 20e levensjaar. Op dat moment houdt de mens op met groeien; zijn skelet heeft dan zijn maximale grootte bereikt en verandert nadien niet meer.